de achttiende eeuw ging in de negentiende eeuw zo over in een proces van 'insti
tutionalisering'. De geleerden moesten wennen aan de nieuwe verhouding tussen
wetenschap en staat, maar de universiteit nam geleidelijk aan het initiatief in de
wetenschap over, temeer daar letteren en natuurwetenschappen, voorheen twee
afdelingen van de filosofische faculteit, nu definitief twee afzonderlijke facultei
ten gingen vormen en steeds meer hun eigen weg konden gaan' De technische
opleidingen werden vanaf 1789 eerst in een reeks artillerie- en geniescholen voor
het leger ondergebracht (in 1828 opgegaan in de Koninklijke Militaire Academie
te Breda), terwijl in 1842 in Delft de Koninklijke Akademie ter opleiding van bur
gerlijke ingenieurs werd gesticht, de voorganger van de Technische Universiteit.
De genootschappen boetten daarmee aan maatschappelijke functionaliteit in' Al
bleven de meeste daarvan individuele kennisontwikkeling stimuleren door prijs
vragen uit te schrijven en in hun reguliere vergaderingen actuele thema's aan de
orde te stellen, de wetenschap zelf werd voortaan vooral aan de universiteit en
haar neven-instituten bedreven.
De geleidelijke inhoudelijke aansluiting bij de internationale wetenschaps
standaarden en -idealen verhinderde overigens niet dat Nederlandse tradities de
vormgeving bleven bepalen. Zo kwam er uiteindelijk geen ambtskostuum voor
de academieleden, zoals in veel andere landen het geval was. Ook de centralisatie
bleef beperkt. Al domineerde Holland naar goed vaderlands gebruik vanaf het be
gin de rekrutering, de nieuwe inhoudelijke koppeling van wetenschapsbeoefening
en hoger onderwijs en de persoonlijke twee-eenheid tussen universiteitsdocent
en genootschapslid zorgde voor een vermoedelijk grotere spreiding van de weten
schap over het land dan elders in Europa. Het gebrek aan heldere, gemeenschap
pelijke inzichten over de richting die de academische wetenschap moest inslaan
en veranderende opvattingen over de rol van de staat leidden onder de liberale
premier Johan Rudolph Thorbecke (1798-1872) tot een crisis die in 1851 de ophef
fing van het Koninklijk Instituut bracht. Het werd vervangen door de Koninklij
ke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) die nog steeds bestaat,
sinds 1855 met haar twee afdelingen, Letterkunde (alfa en gamma) en Natuurkun
de (bèta, medisch en technisch). Johan Huizinga zag in die scheiding tussen de
'twee culturen' (zoals C.P. Snow ze in 1959 heeft genoemd) en de eliminatie van de
kunsten een breuk met het Verlichtingsideaal en de overgang naar utilitair Engels
liberalisme. Maar kort daarna zegevierde veeleer het Duitse ideaal van de zuivere
wetenschap. De schone kunsten zijn pas sinds 2014 als nieuw onderdeel naar de
KNAW teruggekeerd.
40
Genootschappen en academies: een lange geschiedenis