Genootschappen, prijsvragen en
een wenkend perspectief
Wijnand Mijnhardt
Sinds het jubileum van 200 jaar Zeeuws Genootschap is er in de wereld van
de genootschapsstudies buitengewoon veel gebeurd. Aan het eind van de
jaren zestig was er over verenigingen, academies en genootschappen van
welke aard ook weinig te vinden of het moesten de obligate gedenkbundels zijn. In
de jaren zeventig van de vorige eeuw begon dat te veranderen. Selecties zijn altijd
willekeurig maar het kwartet Jürgen Habermas, Maurice Agulhon, Roger Hahn
en Daniel Roche staat wat mij betreft op de eerste plaats: zij zijn de stamvaders
van de hedendaagse studie van de wereld van genootschappen, verenigingen en
academies.
Genootschapsstudies
In 1962 publiceerde Habermas zijn Strul<turwandel der Offentlichkeit.1 Hij was
de eerste die zich een samenhangende voorstelling maakte van het weldenkend
publiek voor wetenschap, literatuur en politiek dat vanaf het einde van de zeven
tiende eeuw van zich liet horen. Dat publiek bestond vooral uit lezers van kranten,
boeken en tijdschriften en de leden van genootschappen, clubs en verenigingen.
Het was een wereld waarin de verschillende sociale groepen op een relatieve voet
van gelijkheid met elkaar in debat konden treden. De triomftocht van Habermas
begint pas echt wanneer zijn boek in 1989 in een Engelse vertaling verschijnt.
Vanaf dat moment is zijn stamvaderschap van wat de 'publieke sfeer' is gaan heten
in de gehele Westerse wereld onbetwist.2
43
1 J. Habermas, Strukturwandel der Offentlichkeit. Untersuchungen zu einer Kategorie der bürger-
lichen Gesellschaft. Neuwied, Berlijn, 1962.
2 A. La Vopa, Conceiving a Public: Ideas and Society in Eighteenth-Century Europe. In: Journal
of Modern History, 64, 1992, 79-116.