Hij deed zijn vondst naar eigen zeggen terwijl hij op zoek was naar 'bizonder- heden over de Schuttersgilden op het platteland van Zuid-Beveland'.2 Actief en breed geïnteresseerd als hij was, ging hij voortvarend aan de slag. In Archief 1930 deed hij zijn vondst en zijn naspeuringen uiteindelijk uit de doeken. En zo gaat het 'spel van de stathouwer' opnieuw de wereld in, nadat het ja ren aan jaren in vergetelheid heeft gerust. Moge het medewerken tot meer dere kennis van en belangstelling vóór de oude Kamers van Rethorica! 3 Poldermans gaf zijn 'mededeling' weliswaar als titel 'Het spel van de stathouwer' en een teksteditie van dat toneelspel vormt inderdaad de hoofdmoot van zijn bij drage, maar uit de tweede zin van het citaat blijkt een verderstrekkend doel. Hij wil dat zijn 'mededeling' in Archief bijdraagt aan belangstelling voor de rederij kerscultuur en aanzet tot meer studie daarvan. Meer kennis, meer belangstelling Alleen al doordat het zo'n 'oude kamer' aan de vergetelheid ontrukte, heeft Pol dermans' artikel bijgedragen aan verbreding van de kennis over die kamers. Hij schreef immers over een onderwerp waarover niet eerder was gepubliceerd: de 's-Gravenpolderse rederijkerskamer De Fiolieren. In de bekendste geschiedenis sen van de rederijkerscultuur die Poldermans kon kennen, worden veel rederij kerskamers vermeld of vermoed, maar niet die van 's-Gravenpolder.4 Ook in de literatuurgeschiedenissen die in de jaren twintig van de vorige eeuw bekend wa ren, is geen spoor van De Fiolieren te vinden.5 In 1930 was amper bekend dat er in 470 'De wereld in' 2 D.A. Poldermans, Het spel van de stathouwer. In: Archief, vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland, 1930, 1-118, 1. 3 Ibidem, 91. 4 W. Kops, Schets eener Geschiedenisse der Rederijkeren. In: Werken van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde, Tweede Deel. Leiden, 1774, 213-330; G.D.J. Schotel, Geschiedenis der rederijkers in Nederland. Twee delen. Rotterdam, 18712 en P. van Duyse, De rederijkkamers in Nederland: Hun invloed op letterkundig, politiek en zedelijk gebied. 2 delen. Gent, 1900-1902. 5 Zonder aanspraak op volledigheid raadpleegde ik er zes: W.J. Hofdijk, Geschiedenis der Neder landsche letterkunde voorgymnasiën en zelf-onderricht. Amsterdam, 1857; W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 2: De middeleeuwen. Groningen, 1889; J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Deel 1. Rotterdam, 1903; G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 2. Groningen, 1907; J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde. Deel 2: Geschiedenis der Nederlandsche let terkunde van Middeleeuwen en Rederijkerstijd (2). Haarlem, 1922 en J.Lzn. Prinsen, Handboek tot de Nederlandsche letterkundige geschiedenis. Den Haag, 1916.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 472