's-Gravenpolder een rederijkerskamer was geweest.6 Zo veel en zo diverse infor matie over een tot dan onbekende rederijkerskamer als Poldermans in zijn artikel gaf, draagt zeker bij aan zijn nagestreefde 'meerdere kennis! Of hij belangstelling heeft weten te wekken voor de 'oude Kamers' is moeilijk te zeggen. Er is sinds 1930 zeker meer belangstelling ontstaan voor de rederijkers cultuur, maar dat komt waarschijnlijk niet door Poldermans. In de tijd waarin hij zijn bevindingen publiceerde, werden rederijkers en hun teksten voornamelijk bestudeerd en beoordeeld door literatuurhistorici. Die hielden zich vooral bezig met genreonderscheidingen en met individuele rederijkers in wier teksten ze lite rair vernuft bespeurden. Maar ze vonden telkens weer zo veel kaf tussen het koren dat het oordeel over de rederijkerij als geheel doorgaans negatief uitviel. Dat tij is inmiddels gekeerd. Sinds historici in de laatste decennia van de twintigste eeuw belangstelling hebben gekregen voor de rederijkerscultuur is het oordeel posi tiever. Voor historici zijn literaire kwaliteiten van rederijkers minder belangrijk dan voor literatuurhistorici, hun interesse richt zich meer op de rol die de kamers vervulden in de sociale en intellectuele ontwikkelingen van de vroegmoderne sa- menleving.7 Poldermans' artikel is voor de tijd waarin het verscheen in die zin opmerkelijk dat hij zijn onderwerp niet vanuit het toen gebruikelijke literaire per spectief beziet, maar gericht is op het cultuurhistorische belang van zijn vondst - dat was in 1930 nog verre van gebruikelijk. Dat cultuurhistorische perspectief blijkt al meteen uit zijn teksteditie van Het spel van de stathouwer, waarvan hij de historische bronnen probeert na te gaan en waarbij hij zo goed als hem mogelijk is tekstelementen verklaart, maar geen pogingen onderneemt om tot een literair waardeoordeel te komen. Zo beschouwd is zijn Archief-artikel een vroege bijdra ge aan het cultuurhistorische onderzoek van de rederijkerscultuur. Het is niet zo dat de toegenomen belangstelling voor de 'oude kamers' aan Poldermans is toe te schrijven. Wel heeft hij een voor zijn tijd ongebruikelijk cultuurhistorisch per spectief op de rederijkerscultuur gehad - wat dat betreft was hij zijn tijd vooruit. Op een andere manier dan hem zelf voor ogen stond, heeft Poldermans zeker een nieuwe belangstelling gewekt, namelijk voor het materiaal dat hij in zijn ar- Bram le Clercq 471 6 Daarvoor was dat slechts een keer eerder opgemerkt, namelijk in J.B. Krüger, Potamo-Cho- rografie of Naauwkeurige Navorschingen over de Schelde, deel 1. Bergen op Zoom, 1854, 253. Poldermans noemt die vermelding bij Krüger in een noot op pagina 88 van zijn artikel. 7 Over die verschuiving van het literaire naar het cultuurhistorische perspectief op de rederij kerscultuur A. van Dixhoorn, De rederijkerskamer (1400-1600). In: J. Jansen, en N. Laan, Van hof tot overheid; Geschiedenis van literaire instituties in Nederland en Vlaanderen. Hilversum, 2015, 67-93; 67-71.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 473