óm, maar óver de tekst. In de derde receptiegolf is de tekst object geworden
van de onderzoeker.'10 Deze kleine receptiegeschiedenis van de 's-Gravenpolderse
toneelstukken blijft beperkt tot deze derde receptiegolf, vooral bij gebrek aan re
flecties uit de eerste en de tweede golf.11
Een bijzonderheid van deze receptiecasus is dat het hier niet gaat om de re
ceptie van een enkel kunstwerk, maar van een verzameling teksten die potentieel
interessant is voor academisch onderzoek. De vraag is of die academische belang
stelling inderdaad is ontstaan en zo ja, hoe, wanneer en bij wie?
De receptieonderzoeker heeft te maken met de principiële beperkingen die
alle geschiedschrijving aankleven. De eerste is dat alleen bruikbaar is wat de open
baarheid heeft bereikt - wat niet 'gezien' is, kan niet meedoen in het onderzoek.
Een tweede beperking is uiteraard dat de tijd zijn grenzen stelt. Het beginpunt is
helder, in het geval van de Fiolierencollectie is dat de publicatie van Poldermans
in Archief 1930, maar het einde ook: ze reikt niet verder dan het heden van de
onderzoeker. Een meer praktische beperking ten slotte is dat in het kort bestek
van deze bijdrage die geschiedenis slechts schetsmatig gegeven kan worden. Het
opmerken van enkele beslissende momenten in deze receptiegeschiedenis en het
beschrijven van de gevolgen daarvan is meer van belang dan het streven naar
acribische volledigheid in de weergave van alle bibliografische vermeldingen van
(delen van) het corpus Fiolieren.
Dit artikel geeft weer hoe Poldermans het archief van de 's-Gravenpolderse re
derijkerskamer De Fiolieren via het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen
aan de wereld bekendmaakte. Daarna schetst het in enkele lijnen hoe de weten
schappelijke belangstelling ervoor in de loop der jaren vorm kreeg.
'Een schrale oogst'
D.A. Poldermans kreeg in 1930 van de Archief-redactie 118 pagina's om te vertel
len over wat hij had gevonden: 'een paar tooneelspelen uit den tijd der rederij
kers'.12 Van een daarvan, Het spel van de stathouwer, geeft hij een tekstuitgave met
een inleiding en annotaties. In de inleiding schrijft hij ruim drie pagina's lang de
Chroniick van Zeelandt over, uit de editie Boxhorn van 1644, die het verhaal ver
tellen dat de stof vormt voor Het spel van de Stathouwer. Dan volgt de volledige,
Bram le Clercq
473
10 Bouwmeester, Receptiegolven, 1983, 31.
11 Veel van de 's-Gravenpolderse toneelteksten behoren zelf tot de tweede receptiegolf: ze zijn
veelal bewerkingen van oudere teksten.
12 Poldermans, Stathouwer, 1.