Zuid-Beveland'25 en dat de eerste publicatie die zijn vondst vermeldt nu juist gaat over die schuttersgilden. Toeval? Of had Jolles hem gevraagd om op zoek te gaan? Het is opvallend dat de eerste twee stappen op het carrièrepad van de Fiolieren- collectie gezet worden door onderzoekers (Poldermans en Jolles) met een cultuur historische b elangstelling; hierna is vo or lange tij d het wo or d aan literatuurhistorici. Een jaar na Jolles signaleert C.G.N. de Vooys, de eerste bij wie Poldermans ooit, in 1926, misschien 1925, zijn vondst had gemeld,26 in een stukje van maar iets meer dan één pagina het artikel van Poldermans en dat daarin de rollen van Sanderijn en Lanseloet worden genoemd. Hij blijkt navraag te hebben gedaan bij Poldermans omtrent tekstafwijkingen ten opzichte van 'de oudst bekende tekst!27 Uit Poldermans' inventarisatie daarvan maakt De Vooys op dat het om een afschrift gaat van 'de oude drukken! Dan is zijn conclusie snel getrokken: 'voor de tekstkritiek zal uit deze jongere overlevering niets te leren zijn.'28 De Vooys schrijft dit in een vakblad voor neerlandici. Zijn oordeel over de waarde van de rollen is weliswaar negatief, maar door hun bestaan te vermelden breidt de kring van mensen die weet hebben van de Fiolierenverzameling enorm uit. Poldermans' vondst maakt door toedoen van De Vooys een sprong naar een gro ter en specifieker publiek: van de lezers van Archief naar de taal- en letterkundige vakpers. Toch blijft het nog jarenlang stil. Pas in 1943 is er voor P.J. Meertens gelegenheid om Poldermans' Archief-ar tikel, waar hij indertijd zo veel bemoeienis mee had gehad, te gebruiken. In zijn proefschrift wijdt hij een apart hoofdstuk aan de rederijkerskamers die Zeeland rijk was in de zestiende en zeventiende eeuw. Natuurlijk geeft hij aandacht aan de 's-Gravenpolderse kamer, omdat daarvan 'vrij wat bekend' is. Hij noemt Pol dermans' artikel als bron en neemt er veel, vooral historische bijzonderheden, uit over. Belangrijker dan dat is dat Meertens titels noemt van de spelen die Polder mans had gevonden en dat hij ze onderscheidt als Bijbelse, historische en mora liserende stukken, burgerlijke drama's, battementen en 'het oude abele spel van Bram le Clercq 477 25 Poldermans, Stathouwer, 1. 26 Ibidem, 91. 27 Dit komt in de brieven van Poldermans aan Meertens niet ter sprake, zomin als de verschij ning van het artikeltje van De Vooys. Mogelijk is het besproken bij een bezoek van Meertens aan Poldermans. 28 C.G.N. de Vooys, Het abele spel van Lanseloet, door Zeeuwse rederijkers ten tonele gebracht? In: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde, 54, 1935, 297-298.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 479