huisdieren niet in, maar vooral op de fossiele bodem liggen. Hierbij moet wel
worden opgemerkt dat het onderscheid tussen Oude Duinen en Jonge Duinen pas
in 1913 door Jakob Jeswiet was gemaakt.11 Het enige handboek over duinvorming
was toen het 'Dünenbuch.12 Voor Hubregtse was het een gemis dat de geologie,
geomorfologie en archeologie van de Nederlandse duinen in die jaren slecht be
kend was.
Wanneer door voortgaande winderosie de hierboven genoemde bodem deels
doorstoof, ontstonden allerlei donkere banen waarin Hubregtse standsporen van
huizen meende te herkennen.13 Hij zag er resten van de vloer en wanden van
woningen in en noemde dat 'Frankische standsporen van een wooncomplex.
Ook schreef hij resoluut: 'De bijliggende ceramiek bestempelt deze vestigingen
onmiskenbaar als Karolingisch.' Hij tekende zonder schroom uit enkele donkere
banen of hoeken een complete plattegrond. Hubregtse had waarschijnlijk elders
nog nooit standsporen gezien.
In dal F1 heeft Hubregtse vermoedelijk een aantal evenwijdige greppels in een
bloot gewaaide akker aangezien voor een woning van veertig bij twintig meter. In
zijn aantekeningen noemt hij de zeer grote woning zelfs een 'kazerne der kust
wacht' bij de Karolingische bewoning, verwoest in de strijd met de Noormannen!
Dergelijke verkavelingen zijn later eveneens waargenomen in de Verklikkerdui
nen en in het noordelijk deel van de Meeuwenduinen. Hubregtse had trouwens
wel goed gezien dat afvalkuilen met botten en scherven langer weerstand boden
tegen de harde wind en als kleine heuveltjes in de duinvalleien zichtbaar bleven.
Die afvalhopen noemde hij 'brandhaarden' of 'vuurhaarden. Hubregtse had even
eens goed waargenomen dat vondsten uit hogere en jongere bodemlagen door de
verstuivingen zich op een lager niveau verzamelden: 'dikwijls kregen wij dit alles
in de meest verwarrende dooreenmenging in handen'. Ook nu vinden we scherven
van verschillende ouderdom op de eerder genoemde bodem op de Oude Duinen
door elkaar. Veel van deze voorwerpen zijn door de wind afgeblazen, mogelijk al
tijdens de eerste overstuiving met Jonge Duinen. De iets steviger bodem geeft nog
een tijd weerstand tegen de winderosie. Uiteindelijk komen alle scherven onderin
de duinvallei terecht, lager dan de doorgestoven oude bodem. De ooit aanwezige
Frans Beekman
501
11 J. Jeswiet, Die Entwickelungsgeschichte der Flora der hollandischen Dünen. Zurich, 1913.
12 F. Solger, e.a., Dünenbuch. Werden und Wandern der Dünen, Pflanzen- und Tierleben auf den
Dünen, Dünenbau. Stuttgart, 1910.
13 Een '(stand)spoor' in de archeologie is een verkleuring in de bodem waar ooit een wand, paal
of kuil was.