onwaar onontwarbaar in zijn betoog door elkaar gestrengeld zijn. Hij noemde het een 'staaltje van ongebreidelde fantasie.29 Bij de eenvoudige dorpsonderwijzer Hubregtse moet dit oordeel hard zijn aangekomen. Hij had zijn ideeën vermoede lijk nooit met anderen besproken.30 Hij heeft er niet meer op gereageerd. Het op orde brengen van zijn verzameling en het documenteren en bewer ken van zijn vondsten lukte Hubregtse niet meer. Na een langdurige ziekte over leed hij op 10 juli 1940 in het ziekenhuis in Noordgouwe. Hij werd begraven in Burgh, maar er was geen geld voor een grafsteen. Het was een tragisch einde van de dorpsonderwijzer. De zoöloog PJ. van der Feen schreef met sympathie over Hubregtse, die geen eigen eer of voordeel zocht en als eenling de archeologie behartigde.31 Vrij snel na zijn overlijden maakten Jan de Nooijer en architect Joh. Hoogenboom uit Renesse een soort inventaris van het huisje van Hubregtse in Burgh. Daarna werd alles tijdens de Tweede Wereldoorlog opgeslagen in Renesse. Intermezzo 1940-1990: geen veldwerk, wel publicaties De gewoonte om regelmatig de stuifvalleien in de domaniale duinen te inspec teren op archeologica stopte met het overlijden van Hubregtse. Na 1940 zou het onderzoek een halve eeuw stilliggen en werden er vrijwel geen nieuwe vondsten aan de collectie van het Zeeuws Genootschap of Zeeuws Museum toegevoegd. Wel was er belangstelling voor de collectie Hubregtse. In de eerste twintig jaar na de oorlog was de conservator 'vroeghistorische voorwerpen' Pieter van der Feen (1892-1987) de centrale figuur. Er verschijnen in die jaren korte artikelen in ver schillende tijdschriften. Van der Feen schrijft in het jaarverslag 1946-1947 van het Zeeuws Genootschap dat de voorwerpen van Hubregtse worden 'gemerkt, be schreven en voor nader onderzoek toegankelijk gemaakt. In het jaarverslag 1947 1948 staat dat hij veel materiaal uit Schouwen zodanig geordend heeft, 'dat thans tot beschrijving van vindplaatsen en vondsten kan worden overgegaan'. Hij kon toen niet weten dat dit werk tot op heden doorgaat! Van der Feen publiceerde in 1952 over vier vuurstenen pijlpunten, een bronzen fibula, pijlpunt en speerpunt, alle uit de Bronstijd.32 Uit de Midden Bronstijd beschreef Jay Butler een bronzen Frans Beekman 507 29 P.L. Tack, Hayman. In: Archief Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1939, 73-82. 30 De haaimannen op Schouwen worden nu geïnterpreteerd als 'duinakkerweilanden, Beekman, Kop van Schouwen, 76-82. 31 P.J. van der Feen, NRC, 11 juli 1940, PZC 16 juli 1940. 32 P.J. van der Feen, Early populations in the delta of the river Scheldt. In: Beaufortia, 9, 1952, 1-5.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 509