1100, D2: 1100-1150, D3: 1150-1175 en D4: 1175-1200. In een latere publicatie werd nog D0 toegevoegd voor de periode vóór 975. De werkhypothese was 'dat de samenstelling van het aardewerk assemblage inzicht zou kunnen verschaffen in het moment van overstuiven. Aan de noord kant van de stuivende Meeuwenduinen en in de Zeepeduinen lagen tien valleien met scherven op een west-oost traject. De oudste periode D0 lag vlak achter de zeereep, de laatste periode D4 op 3150 meter van het strand. Tussen 1100 en 1200 schoven de Jonge Duinen gemiddeld met 24,5 meter per jaar landwaarts. Deze snelheid wijst op vrij bewegende en onbegroeide duinen, een tempo dat in de ne gentiende eeuw ook is gemeten op Terschelling. Begin dertiende eeuw bereikten de stuivende duinen het dorp Haamstede en werden ze gestopt door een inten sieve beplanting. Daardoor groeiden ze omhoog tot een binnenduinrand die nu ruim 20 meter boven NAP ligt. Een paar paraboolduinen groeiden samen tot een kamduin met grote valleien, die begroeid raakten en voor beweiding van koeien en konijnen werden gebruikt. Het complex Westduinen met z'n duinruggen en duinvalleien meet circa 1000 hectare. De scherven werden meestal gevonden ter plaatse van een doorgestoven bo dem. Op twee plekken was de bodem met scherven nog aanwezig. Op de vind- 512 Honderd jaar archeologisch onderzoek op het strand Akkertje met greppels door uitstuiving aan de oppervlakte gekomen in het noordelijk deel van de Meeuwenduinen. De hier gevonden scherven en een munt stammen uit de Volle Middeleeuwen (elfde/twaalfde eeuw) (Foto F. Beekman 1987).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 514