in Nederland in de tweede helft van de achttiende eeuw heeft Willeke Los de on- derwijsprijsvragen bekeken en Arno Neele en Koen Stapelbroek analyseerden de prijsvragen over de Nederlandse economische problemen in een internationale context.25 Een goed beeld van de werking van het stelsel is te verkrijgen aan de hand van het door Trimpe Burger bijeengebrachte Zeeuwse prijsvragenmateriaal, ge combineerd met een eerder onderzoek van mijn hand.26 De prijsvragen maakten het genootschap veel minder afhankelijk van de verhandelingenproductie van de leden en verschaften het de kans serieus aan een sturende wetenschappelijke taak te werken. Prijsvragen maakten het bovendien mogelijk het creatief potentieel van die groepen te benutten die voor het genootschapslidmaatschap niet in aan merking kwamen en ook anderszins niet in genootschapskringen verkeerden. Het belang daarvan heeft ook Caradonna al onderstreept. De organisatie van het prijsvragenstelsel was in Zeeland nagenoeg gelijk aan die van de Hollandsche Maatschappij of het Provinciaal Utrechtsch Genootschap. De anonimiteit van de schrijvers was gewaarborgd door het voorschrift de prijs verhandeling onder motto in te leveren. Het was bij het Zeeuws Genootschap niet gebruikelijk om de auteurs van bekroonde verhandelingen het lidmaatschap aan te bieden. Een dergelijke procedure werd strijdig geacht met de bij de ledenrecru- tering noodzakelijke zorgvuldigheid.27 De prijzen bestonden doorgaans uit een gouden of zilveren medaille, geslagen op het stempel van het genootschap en voorzien van een jaartal en de naam van de auteur. Niet de geldswaarde van de medaille - gemiddeld zo'n 70 euro - was van belang. Die was doorgaans toch niet toereikend om de kosten verbonden aan het beantwoorden van met name medische en natuurwetenschappelijke prijsvra gen te dekken. De eer van het behalen van een prijs en de daaruit voortvloeiende publicatie van de naam van de auteur in tijdschriften en kranten was de voor- Genootschappen, prijsvragen en een wenkend perspectief 25 W. Los, Pedagogiek en cultuurkritiek in de achttiende eeuw. Hilversum, 2005; K. Stapelbroek en J. Marjanen (red.), The Rise of Economic Societies in the Eighteenth Century. Basingstoke, 2012, met daarin bijdragen van Koen Stapelbroek over de Oeconomische Tak en Arno Neele over het Zeeuws Genootschap. 26 Mijnhardt, Tot Heil van't Menschdom, 179-216. 27 Bij het Provinciaal Utrechtsch Genootschap (PUG) dat, zeker in de beginfase, meer naar ver dienste dan naar afkomst en plaats in de samenleving keek, was dit wel gebruikelijk. Vgl. Wet PUG 1776, GAU, inv.no.i.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 52