Willem van den Broeke
werkelijk maar drie en op het eiland Tholen slechts twee gegadigden voor het
lidmaatschap waren te vinden.
De epiloog van zijn betoog in het Zeeuws Tijdschrift eindigde, cursief gedrukt, als
volgt:
Aanvankelijk deed het bestuur er het zwijgen toe, maar toen vanuit de gelederen
van het Genootschap zelf vergelijkbare geluiden gingen klinken kon het bestuur -
zoals uit het vervolg van het betoog moge blijken - niet meer om die kritiek heen.
529
Kunnen plaatsen met lycea als Terneuzen, Hulst en Oostburg respectievelijk
maar negen, zes en vier leden opbrengen? Zijn er onder de leraren van de beide
Middelburgse kweekscholen maar zo weinigen te vinden die in het Genoot
schap welkom zijn? Zijn er niet verschillende auteurs van Zeeuwse romans te
vinden die de eer van het lidmaatschap op zijn minst even waard zijn als de
eerste de beste jonge meester in de rechten, die een blauwe maandag in Zeeland
woont en probeert er zo gauw mogelijk weg te komen? Zijn er geen Zeeuwse
boeren die onder de leden van het Genootschap geen gek figuur zouden slaan?
Men kan toch werkelijk niet beweren dat onder hen geen intellect schuilt?21
Het Zeeuws Genootschap is de regentenmentaliteit van de 18e eeuw nooit ge
heel te boven gekomen. Het is niet mijn bedoeling hiervoor een schuldige aan
te wijzen; ik geloof namelijk dat de collectiviteit van het Genootschap, waarvan
ik zelf deel uitmaak, de schuld draagt. Het Genootschap bezit in en buiten Zee
land terecht een zeker prestige, maar het is niet populair. Als het antwoordt
dat het dat ook niet begeert te zijn, repliceer ik met op te merken dat dit juist
hetgene is dat ik aan het Genootschap zou willen verwijten. Het getuigt van wijs
zeemansbeleid, de bakens te verzetten wanneer het getij verloopt. En wil het
Genootschap zijn taak vervullen in overeenstemming met de eisen die onze tijd
aan een cultureel centrum stelt, dan zal het de bakens moeten verzetten. Alleen
dan zullen de zeven vrije kunsten geen gevaar lopen, in de golven van de Schelde
toch te vergaan.22
21 Ibidem, 68. Meertens maakt hier duidelijk een toespeling op de door De Bree gepubliceerde
romans en de bijdragen van Lockefeer aan het amateurtoneel in de regio.
22 Ibidem, 68-69. De lijfspreuk van het Genootschap luidt immers: Non sordent in undis, Ze (de
zeven vrije kunsten) vergaan in de golven niet.