Willem van den Broeke
ste tijd het aantrekken van deskundige sprekers, zowel van buiten als van binnen
de kring van het Genootschap, steeds wenselijker werd geacht en in plaats diende
te komen van het oorspronkelijke systeem van verplichte leesbeurten van de Mid
delburgse leden. De briefschrijvers achtten het noodzakelijk dat het Genootschap
opnieuw zijn doeleinden zou vaststellen en zich zou bezinnen op de middelen die
daartoe dienstig zouden kunnen zijn. De kwestie leefde, aldus de briefschrijvers
ook bij anderen, zoals bleek uit recente artikelen in het Zeeuws Tijdschrift en el
ders. Uit de talrijke gesprekken die de ondertekenaars over dit onderwerp hadden
gevoerd was zonneklaar gebleken, dat de modernisering van het genootschappe
lijke beleid de gemoederen zowel in als buiten het Genootschap bezighield. Dat
men ook buiten de kring van het Genootschap hierover zijn gedachten liet gaan
was het gevolg van de doelstelling zoals die in artikel 1 van der Wet was verwoord.
Daarin werd immers tot uitdrukking gebracht, dat het Genootschap zijn werk
zaamheid niet alleen op de eigen kring betrok, maar op heel Zeeland. Zijn inwen
dige structuur kon daarom de buitenwereld niet onverschillig laten.
In hun nota met suggesties kwam met zoveel woorden tot uiting dat de positie
en de functie van de wetenschap in en voor de samenleving fundamenteel waren
gewijzigd in vergelijking met de negentiende eeuw en de jaren voor de Tweede We
reldoorlog. De positie van het Genootschap was daardoor problematisch gewor
den. Ook de verbreiding van het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs was
van niet te onderschatten betekenis, omdat het intellectuele peil van de bevolking
erdoor verhoogd was en grote groepen besef kregen van de waarde van de weten
schap. Nu bijna elk aspect van het maatschappelijk en persoonlijk leven tot object
van studie was geworden, werd iedereen in enig opzicht bij de gang van de weten
schap betrokken. De enorme uitbreiding van de toegepaste wetenschappen in de
sectoren van landbouw en industrie, op de gebieden van waterstaat en verkeer, in
bedrijfsleven, bouwkunde, enz. had ieder individu tot belanghebbende gemaakt, zo
oordeelden de briefschrijvers en de ondertekenaars van de aan het bestuur gezon
den aanbevelingen.24 Daarom diende ook in hun ogen de bakens verzet te worden!
De nota Scherft (1959)
In het jaarverslag over 1958/59 reageerde de secretaris, dr. Unger op de brief met
de nota met aanbevelingen van Van de Vooren, Scherft en Fortgens. Unger merk
te op in zijn jaarverslag:
531
24 ZA, KZGW, inv.nr. 26, 93. Fol. 3-5.