Hebt gij mijn Lieve schat het dan niet meer onthouên, Hoe boosheid onlangs uw zoo dikwils bloed deed spouwen. Het geen ik zeggen wil is gantsche geen ijd'le praat, Maar iets dat uw Persoon, uw Ampt en pligt aangaat, Jeremias bedaarde? Spreek dan, maar kort en goed, want ik moet nog studeeren En bovendien mijn Preek geheel van buiten leeren, En daarom haast uw wat, Proserpina ik heb ook niet lang tijd, want ik moet nog vloer gaan schrobben met de meid, En 't koper en het Tin ook nog wat afgaan schuuren, want eerder kan ik niet gaan praaten bij mijn buuren Hoort dan in 't kort de zaak, ik schrik dat ik 't verhaal, Dog ijv'ren teegens 't kwaad is 's Hemels zeege praal, gij weet mijn schatje lief, hoe g' uw hebt uit gelaaten, op Neer-lands Bededag, (Ach had het mogen baaten,) op t gruw'lijk volte spel, die vinding van de hel, Mijn dagt gij deed als doen uw zaaken wonder wel, schoon dat gij in 't gemeen het kaartspel konde noemen, Het was genoeg alleen het volte te verdoemen, maar al dat roepen en het dond'ren van uw stem, Heeft op dit Sodoma geen slot, geen vat nog klem, want ik heb zeedert van mijn vrinden weer vernoomen, Dat bij Cornelius de Hoofdman 't zaamen koomen, Piet Buskruid en zijn zoon, Kasplijtrok, Barnaba En t hoofd van die Partij wilhelmus Scriba 554 Bijlage II behorende bij artikel Jan van Loo f. 2

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 556