f. 7 Maar Jeremias vriend, hoe ziet gij zoo verwilderd; Mijn dunkt de woede staat op uw gezigt geschilderd wat hapert 'er dog aan; is't gisting in het bloed, Draagt sorg dat maar de drift geen kwaad aan 't lighaam doet, wat hebt gij op uw hart; Jeremias Hoe zouw mijn Bloed niet gisten, Daar al mijn ijver zugt tot nu zoo deerlijk miste, wij koomen hier Expres uw spreeken van een zaak, waar door men opentlijk met ons thans steeks [sic] den draak, Met god en godsdienst spot en schijnt om niets te geeven, hoe zeer men Predikstoel door mijn gebaar ziet beeven, ik heb op den Bededag gelijk uw is bekent getoond hoe 't volte spel den Mensch ter hellemond, En nogtans moet ik tot mijn bitt're ziels smert hooren, Dat geen boedvaardigheid daar door nog is gebooren, uw zoonen Plijtrok en wilhelmus Scriba, Met Pieter Buskruijd en den oude Barnaba, verseld met hoofdman kees, volharden in het spêelen, van dat vervloekte spel, zouw uw dat niet verveelen, des woensdags na de kerk ten spijt van ons gezag, Kom toon dan nu met ons dat gij ook iets vermag, uw zoon Casparis is nog booven dien gereeden Twee uuren van de stad, zijn dat geen booze zeeden, om op het Pinksterfeest een Paapsch Toneel te zien, Jn plaats van in de kerk sijn Schepper eer te bien, En even of het niet genoeg was om zig zelven, Tot zijn verdoemenis Een open graf te Delven Transcriptie Jeremias 559

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 561