Johannes 't is mij om 't even vriend wat gij wilt doen of laaten, Maar weez 'versekerd uw gesmeel zal dog niet baaten, Men lagt met uw getier en al uw rasernij, Te regt zoo ik geloof, denk niet dat ik uw vlij, En gij moogt van gods geest wel waarlijk melding maaken, Js 't die mijn goede man die uw zoo heeft doen blaaken, Jn een verkeerde drift ontblood van zuur en zout, Tegen het Christen dom dat Romens wetten hout, Die geeft heeft nooit geleerd zijn Naasten uit te schelden, En van het bitterwoord van Paapsch of geus te melden, Maar tot verdraagsaamheid en zagt heid aan gespoord, Die 'k ieder aan prijs, die mijne Preeken hoord, Dog 'k weet mijn goede raad zal nimmer op uw klemmen, uw passie is te groot gij kunt se niet betemmen, Jk voeg die uw dan toe mijn Lieve Ampt genoot, mijn waarde Jacob, uw verstand is veel te groot, Dat dat een dwase drift uw ooit zoo zoud vervoeren; Jk hoop niet dat gij ook op 't volte spel zult loeren, of op het Paapsch Toneel (zoo als Collega 't noemdt;) En'tgeen door hem tot in den afgrond werd gedoemd, Jacobus Jk zal Johannes uwe trouwe lessen volgen, Al was Jeremias nog zoo boos en zoo verbolgen gij hebt gelijk mijn vriend de stoel is veel te eêl, voor 't volte spel en voor het schouwburg of Toneel Jk zal 't geen zondig is, int algemeen bestraften [sic] maar nooit bij zonderlijk mijn naaten, aangaan blaffen, volg ook deez' goede raad Jeremias gij zult zien, Dat dan uw vijand zelf uw liefde en er zal bien, 564 Bijlage II behorende bij artikel Jan van Loo f. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 566