Tweede Bedrijf Eerste Toneel Casper Plijtrok en Willem Scriba Casper Plijtrok wat dunkt uw broederlief moet men dit zoo verdraagen, moet men zig van een Paap zoo duivels laten Plaagen, Gij hebt gehoord het geen Jeremias heeft gezegt, En hoe en zijn gantsch geteem op ons is uit gelegd, Gij hebt gehoord hoe dat de kaarel heeft gescholden, En dat het uwe vrouw bij zonder heeft gegolden, Zij is beneffens mij en mijne egt genoot, Een Monster der Natuur in goddeloosheid Dood, Mij dunkt wij kunnen dit niet ongemerkt passeeren, wij moeten deez' Sinjeurs zijn zot gekijf af leeren, Had hij 't op 't algemeen zijn mal geraas gepast, 'k zouw denken 't is een gek hij praat gelijkt een kwast, En zouw aan zijn getier mij in't geheel niet stooren, Maar nu hij ons alleen publijcq heeft uit verkooren, om alles wat hem voor sijn mond komt uit te slaan, Js mijn geduld ten end' het moet êr anders gaan, want niemand buijten ons heeft Joris gaan bezoeken, op de eerste Pinksterdag, ik zag in alle hoeken, Maar niemand hoegenaamd, vond ik êr uit de stad, Dus heeft hij 't Personeel alleen op ons gehad, Jk zou, mij wel eens bij de Magistraat aan melden, En vragen van die snaak voldoening voor zijn schelden, Meschien kreigt hij dan op zijn Neus een frisse bril, En zeekerlijk houd hij zijn snater dan wel stil, wat geeft gij mij voor raad 566 Bijlage II behorende bij artikel Jan van Loo f. 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 568