Maar hij mag waarlijk wel van Monster dieren spreeken, hij mag het zelfs zijn, want dat is wel gebleeken, Doen hij zijn Eijgen schaar verliet voor langen tijd, om tot een simpel heer te wenden al zijn vlijt, wanneer hij was van huis voor meer dan twaalf weeken, En eenen proponent voor ons soo lang liet Preeken, Die sestig gulden trok voor elk gek sermoen, (waarachtig als ik kon, ik zouw 't voor minder doen,) En schoon hij maanden lang van hier is weg gebleeven, men zoude dit versuim gemakkelijk vergeeven, Jndien maar deeze daad opregt'lijk was geschied, En een omstandigheid hem daar in niet verriet, Jk meen had hij maar niet gesegt zijn s' beurs belangen; En in een troebele sloot een groote vis te vangen, Jn plaats van deezen man getrouw 'lijk bij te staan, En buijten Eijgen baat uit vriendschap gaAte slaan, Gij weet mijn broederlief doen hij is hier gekoomen, Dat al zijn meubelen in't rouw te zaamen genoomen, geen hondert gulden zelfs in waarde konde doen, Zoo slegt was hun alooij, zoo oud was hun fatzoen, Een Paard 't geen was geblind, kon daar aan 't minst niet schaaden 't was alles even slegt dat men uit 't schip ontlaaden, Maar nu in teegen deel is al 't oud van kant, En 't geen'er thans ziet is van den Nieuwsten trand, zeg mij dog waar uit zouw dit alles zijn gesprooten, Jndien een Duitse hulp door hem niet was genooten, Zeg hoe volbragt hij ooit die Timmering aan zijn Huis Had niet deez' Liefde pligt verooirsaakt Munten kruis, Gij weet dat al het geen hij aan dien heer verrigten, De stad en jeder een nood wendig moest ontstigte, zoo dra men zag dat niets als vuile eigen baat, De drijfveer was geweest van deeze fraije daad, Dat't hem niet waste doen deez braaven heer te helpen 568 Bijlage II behorende bij artikel Jan van Loo f. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 570