S[inf Christoffel Jk wend mij jnsgelijks tot uw o Benjamin, versta eerst wie ik ben, al voorens ik begin, Jk ben Christophoris wiens staf men heeft zien bloeien, wiens hoofd met vuur gedekt nogthans niet konde gloeien, wiens lighaam eertijds op een ijser Ledikant Een zoete rust en slaap vooral mijn leeden vant, of schoon men onder mij een schrik'lijk vuur deed branden, De Pijlen gingen dwars en door, en door de handen, Des geen die op mij schoot en stuiten dus weerom, Door borst en oogen zelfs van hem die ik verwon, Dog ik heb door mijn bloed hem aanstonds weer genêezen, En hij was op een nieuw als uit den dood verreezen, 'K ben tot een Heilig Mensch door kerk besluijt verklaard En kom uit 't hemelhof op deeze laage aard De zelve redenen die Sebastiaan bewoogen, Die stel ik mede aan uw o Benjamin vooroogen, gij zijt insg'lijks het Hoofd van mijn Confrererie, Draag zorg dat men mij de schuldige agting bie, En wil voor geestlijkheid of wie het ook mag weezen, Als gij uw pligt voldoed dog in 't geheel niet vreezen, Bewaard het oud octrooij door Carel ons geleend, Die groote vorst die heeft het met ons wel gemeend, wil dus voor 't wel zijn van het gantsche gilde waaken, Dan zal men 't lasteren, op mijn Broederschap wel staaken Jonker Benjamin Jk zal o Hemels Man voldoen aan uw bevel, wanneer ik dat op volg zoo doe ik zeeker wel, 58o Bijlage II behorende bij artikel Jan van Loo f. 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 582