S[inf Joris voor 't last verschijn ik ook in deeze aardsch gewesten, Jk heb geduld gehad; mij dagt het was het beste[n], Dag [sic] zig een Hemeling aan 't ondermaansch niet kreund, En dus heb ik op mijne Ridders staag gesteund, Jk ben georgius in Asie gebooren Die van den HemelZelf eertijds ben uit verkooren, Jk was een oorlogs Held door dapperheid vermaard, Die Diocletiaan zijn Scepter heeft bewaard, Jk heb den Philistijn en Six zeer kloek bestreeden En eeuwge zuiverheid beloofd in al mijn leeden, Jk heb Margreta een doorlugtige Princes van 't magtig Baratun doen volgen Christus les, Met vorst en al het volk; Jk heb den Draak verslonden Een monster volfenijn als uit de Hel gesonden, Aan wie des Konings Telg tot voedsel was geschikt, En die het gantsche Rijk zeer deerlijk had verschrikt, En na ik was tot graaf en veld Heer trots verheeven, Meende ik in t Christendom gerust te konnen leeven, Maar ik wierd op bevel van Diocletiaan, Die wreede Bloed Tijran geleevert aan Daciaan, om mijn geloof en god op t Plegtigst af te zweeren En tot het Heidendom en Duivels dienst te keeren, Schoon alles te vergeefs, Nadien Jk door s'hemels kragt, beleef bij het waar geloof, door s'keisers hof verragt, En schoon 'k gefolterd wierd door duisende Tormenten, En dat men vuur en staal mij in het lijf ging prenten, Schoon dat mijn lighaam wierd gemalen op een Rad, En ik gezet wierd in een vuil en duister gat, En schoon ik wierd zeer wreed geworpen in een ooven, Nogtans bad ik tot god en kreeg ook hulp van booven, De molen wierd (zoo dat een ieder was ontsteld,) Door 't vuur des Hemels en den Donder nêer geveld, Men deed mij schoenen aan van Gloeiend' ijsere plaaten, Dog deeze vinding kon aan Daciaan niets baaten Transcriptie Jeremias f. 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 583