senvak. Tussen 1734 en 1738 was hij promovendus in Leiden en daarna heelmees ter in Rotterdam, waar hij zich bezighield met de invoering van inentingen tegen kinderpokken. Later verhuisde hij naar Parijs.24 Het vertrek van Johannes en het vooruitzicht dat deze niet meer terug zou keren in Vlissingen om de opvolger van zijn vader te worden, heeft mogelijk een rol gespeeld bij de komst van de jonge Gallandat naar Vlissingen. Er moeten contacten zijn geweest tussen de stadsge- neeskundige De Bruas, die inmiddels de zestig was gepasseerd en diens zuster, de moeder van David in Zwitserland. Martin Gallandat was toen al overleden. In, of al vóór 1744 is in elk geval de beslissing genomen dat de jongen verder zou worden opgevoed en tot arts geschoold in Vlissingen, waar hij mogelijk de opvolger kon worden van zijn oom. Vlissingen was omstreeks 1744 redelijk welvarend.25 De kaapvaart in de zes tiende, zeventiende en achttiende eeuw had de stad geen windeieren gelegd: ze bracht veel schepen en handelswaar naar de havens en de stad kon zich meten met de meeste andere steden die profiteerden van de welvaart in de Nederlanden. De kaapvaart had voor de economische continuïteit van een stad echter wel een nadeel: wanneer er geen oorlog was, werd deze activiteit niet uitgevoerd. In de zestiende en zeventiende eeuw waren er oorlogen genoeg: eerst de Tachtig-jarige oorlog, later de drie Engelse Oorlogen, de Negenjarige Oorlog en begin achttien de eeuw de Spaanse Successieoorlog, waarin de Republiek een van de strijdende partijen was. De stad kreeg na die periodes te maken met een sterke terugval. Na 1713, het laatste jaar van de Spaanse Successieoorlog, had de kaapvaart dan ook haar beste tijd gehad. De Republiek voerde een door financiële overwegin gen gedreven neutraliteitspolitiek en Vlissingen moest op zoek naar vervangende economische activiteiten. Die werden vooral gevonden in de smokkelhandel en in de uitbreiding van de vaart op Afrika, Noord- en Zuid-Amerika en het Caribische gebied. Bij deze driehoekshandel werden eerst slaven opgekocht in West-Afrika die vervolgens werden verkocht aan de plantages in Amerika. Van de opbrengsten kochten de handelaren producten in voor de Europese markt. Dit proces werd ge regisseerd door de West-Indische Compagnie, die in Middelburg een van haar vijf hoofdkantoren had. Zeeuwse schepen vervoerden bijna de helft van alle slaven die in de zeventiende en achttiende eeuw werden verhandeld door de Nederlan- Peter van Druenen 65 24 Blok, Nieuw biografisch woordenboek, I, 481. 25 P.G. van Druenen, Vissers, Kapers, Arbeiders. Vlissingen, 2015, 536-577.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 67