is vanouds de verdediging van het Christendom. In de achttiende eeuw voelde men zich geroepen het christelijk geloof te verdedigen tegen de reeds genoemde deïsten en vrijgeesten die het gezag van de Bijbel betwistten.29 In ruime mate zijn in de periodiek van het Genootschap artikelen voorhanden die apologetisch van aard zijn. In de tweede plaats speelt religie een rol door middel van de beoefening van de fysico-theologie, een toenmalige wijze van wetenschap bedrijven waarbij uitge gaan werd van het Bijbelse gegeven van een goede Schepper en goede schepping. Gods grootheid vinden wij zowel in het onmetelijke heelal als in een klein slak kenhuis. Door de natuur te bestuderen kreeg men, zo was de gedachte, een beter inzicht in God. Wanneer men met gelovige ogen de natuur onderzocht, leidde dit vanzelf tot het prijzen van God. In de derde plaats kreeg religie ook een belang rijke rol toebedeeld bij het uitzetten van de piketpalen waarbinnen wetenschap beoefend diende te worden. We onderzoeken een prijsvraag die was uitgeschre ven met als onderwerp op welke manier men wetenschap moest bedrijven. De bekroonde inzendingen geven een indicatie welke plaats religie daarbij innam. In de vierde plaats hebben twee verhandelingen een bijzondere inhoud die afwijken van de eerdere verhandelingen: één verhandeling, van de hand van de reeds genoemde Johan Macquet is een verdediging van de artsenstand tegen de beschuldiging van atheïsme, de andere verhandeling is van de predikant Johannes Wilhelmus Paris en is een poging om een moraal-filosofisch opstel te schrijven over zelfvervolmaking van de mens. In beide verhandelingen komt God op af stand te staan. Ten slotte dient religie ook als een vlag die een andersoortige la ding moet dekken: men tracht de lezer te overtuigen van allerlei ideeën in naam van religie. De apologetiek: het verdedigen van het openbaringsgeloof tegen aantijgingen van deïsten en vrijgeesten God prijzen hield voor het Genootschap in dat men het openbaringsgeloof in bescherming nam tegen het deïsme. Overigens is het moeilijk om van het deïsme een definitie te geven omdat deïsten vrijdenkers waren die zich niet bonden aan een leermeester, de vorming van een eigen school vermeden en zich ook niet ge bonden voelden aan beginselen. Het deïsme maakte zijn grote bloeiperiode door Willem Peene 93 29 E.G.E. van der Wall, Religiekritiek en apologetiek in de achttiende eeuw. De dynamiek van een debat. In: De Achttiende Eeuw, jrg. 32, 2000, 17-35.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2019 | | pagina 95