Over Astronomisten' en 'Konstgenoten' Verhandelingen gepubliceerde waarnemingen en Bourjé's eclipsberekening, speel de sterrenkunde in het Zeeuwsch Genootschap nauwelijks een rol. Dat lag anders bij het Natuurkundig Gezelschap, waar de natuurwetenschappen - inclusief de sterrenkunde - duidelijk werden onderwezen. Echter, de sterke sociale stratifi catie van de achttiende-eeuwse samenleving in de Zeeuwse hoofdstad, met zijn voor lagere sociale milieus afgesloten genootschappen, verhinderde aanvankelijk de directe toegang van die lagere milieus tot de binnen het Natuurkundig Ge zelschap aanwezige kennis. Van de deelnemers aan het 'wekelijks geselschap van liefhebbers' zijn uiteindelijk alleen Jan en Servaas Bomme toegelaten als lid van het 'Herenfysica'; laatstgenoemde pas in 1800 toen het sterrenkundig 'geselschap' ver moedelijk al over zijn hoogtepunt heen was. Die sociale stratificatie heeft echter niet verhinderd dat er tegen het einde van achttiende eeuw toch een zekere mate van belangstelling en kennis doorsijpelde naar minder fortuinlijke sociale milieus. Dat bij die kennisoverdracht inhoudelijk wel eens de plank werd misgeslagen, ligt voor de hand. Een mooi voorbeeld geeft zilversmid Cornelis Tevel, die twintig jaar lang, te weten van 1816 tot 1836, consciëntieus de ontwikkeling van zonne vlekken bijhield en in tekeningen vastlegde. Daarmee creëerde hij een zeer waar devol corpus van informatie, waarmee later in de eeuw de Zwitserse astronoom Rudolf Wolff nog zijn voordeel heeft kunnen doen.103 Maar wat dacht Tevel zelf van die zonnevlekken? Dit schreef hij erover in een brief aan een collega-waarne mer, Egbert Hendrik Greve (overl. 1822) te Amsterdam: 154 Mijn Heer, ik zal uwe een korte schets mededeelen uijt het eerste deel folio teeken- boek der zonne-vlekken; Ik moet rondborstig bekennen dat ik geen grondt heb, om te kunnen bewijzen dat de zon een spil-beweging heeft, dat door de zonne-vlekken moet worden aangetoond, plaatst zoude hebben, ik vindt meer grondt voor mij- zelven, dat het groote lichaamen zijn, die voor bij de zon zijn loop hebben; zoo als Mercurius en Venus wel doen, en eene Eclips voor de zon maaken.104 103 Wolf, Aus den Manuscripten von C. Tevel (1859), 239-244. Zie ook: Buys Ballot, Iets over een ring om de zon (1860), 131 en Spörer, 'Schreiben an den Herausgeber (1890), 108-110. Zie over Tevels waarnemingsboeken: Koppejan, De Pragt der Zon (2017). 104 Cornelis Tevel aan Egbert Hendrik Greve te Amsterdam, 5 maart 1819 (Tevel, tweede waarne- mingsboek, fol. 160). Greve was conrector van de Latijnse School te Amsterdam. Hij was de uitgever en bewerker van het tijdschrift Sterre- en Weêrkundige Berigten, Amsterdam: Pieper Iepenbuur, 1819-1822. Zie ook de opmerkingen op 1 juni 1816 over Boudewijn Dobbelaer de Wind als medewaarnemer van de 'satellieten', of die op 1 april 1818: Tevel denkt kleine vlekjes te zien die tot grote zullen uitgroeien, 'als kleijne planeeten om de zon'. Ook op 23 aug. 1817 ziet hij 'een nieuwe satelliet..

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2020 | | pagina 155