Huib J. Zuidervaart Kortom, Cornells Tevel ging ervan uit dat zonnevlekken satellieten waren, kleine planeetjes die rond de zon draaiden in een veel lagere baan dan Mercurius. Dit had hij zelf verzonnen, want in de boeken die hij tot zijn beschikking had, kwa men deze ideeën niet voor.105 Overigens moeten we van de kwaliteit van de kennis bij de regentenklasse evenmin erg hoog opgeven. Het door Van de Perre en anderen in Zeeland hoog geprezen planetarium, waarvan gepretendeerd werd dat het hoogst vernieuwend was, werd door deskundige tijdgenoten in Holland vernietigend beoordeeld. Volgens een van hen, de Amsterdamse Lector Sterren- en Zeevaartkunde Pybo Steenstra (overl. 1788), konden de fraaie tekeningen van het planetarium 'meer sieraad dan de beschrijving geleerdheid aan de werken der [Hollandsche] Maat schappij bijzetten'.106 De Leidse astronoom Christiaan Hendrik Damen (1755-1793) achtte Van de Perre's demonstratiemodel zelfs 'in veele omstandigheden zeer in ferieur, vergeleken met het vrijwel gelijktijdig gereed gekomen planetarium van Eisinga.107 Om Van de Perre niet al te zeer voor het hoofd te stoten moest deze afwijzing maar in een 'fluwelen rokje' worden gekleed.108 Daarna heeft in Zeeland echter niemand ooit nog een woord van kritiek geuit. Integendeel, zowel in een boekje van de Middelburgse predikant Hermanus Johannes Krom (1738-1804), als in de lokale Chronyk Almanach is Van de Perre's planetarium alleen maar beju beld.109 Bezien in het licht van de in Zeeland alles overheersende fysico-theologie was het Zeeuws planetarium natuurlijk ook nooit bedoeld om technisch vernieu wend te zijn. Het instrument verbeeldde het door de schepper geschapen zon nestelsel, waarin de planeten in het rond bewogen dankzij de door God gegeven 155 105 Tevel noemt of citeert bijvoorbeeld de volgende boeken: N. Hartsoeker, Proeve der deur- zicht-kunde, Amsteldam: J. ten Hoorn, 1699; W. Derham, Godgeleerde starrekunde, Leiden: Isaac Severinus, 1729; J.L. Rost, Beginselen der waare sterrekunde, Haarlem: J. Bosch, 1748; J.E. Bode, Handleiding tot de kennis van den sterrenhemel, Haarlem: J. Bosch, 1779; R. Wilding, Natuurkundige beschouwingen: of Historische zedelyke aangenaame bespiegelingen over de werken der natuur, Rotterdam: N. Cornel, 1793; J.E. Bode, Astronomisch Jahrbuch [voor 1801 - door Tevel zelf vertaald uit het Duits]; J. de Kanter Phil.z., Nieuwe ecliptische tafelen, Middelburg: Anthony Pieter de Winter, 1803; J.H. van Swinden, Lessen over het planetari um, tellurium en lunarium van Hartog van Laun, Amsterdam: P. den Hengst, 1803; E.A.W. von Zimmerman, De Aarde en hare Bewoners volgens de nieuwste ontdekkingen, Haarlem: Francois Bohn, 1816; N.G. van Kampen, De aarde, beschouwd in haren natuurlijken toestand en verdeeling, Haarlem: Francois Bohn, 1816. 106 Zuidervaart Hoitsma, Een Zeeuws planetarium (1982), 93. 107 Ibidem. 108 Ibidem. 109 Krom, Kort ontwerp eener beschryving van het Planetarium (1791); Zeelands Chronyk Alma- nach (1792), 38-39.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2020 | | pagina 156