De beslissing van broers en neven om een gezamenderhands bezeten ambacht op te delen werd niet altijd eenstemmig genomen, zodat, wanneer één van de heren zijn aandeel wilde afsplitsen tegen de zin van de anderen, de graaf daar soms aan te pas moest komen. Bijvoorbeeld in 1325, toen graaf Willem III de medeam bachtsheren van Boudijn van Baarsdorp dwong tot 'kavelen ende delen' van de ambachten die zij op Walcheren en Zuid-Beveland met Boudijn gemeenschap pelijk hadden.18 Ambacht, adel en ridderschap Concluderend: de deelbaarheid van de Zeeuwse ambachten had voor het eiland Walcheren geleid tot de indrukwekkende aantallen van 344 ambachten en maar liefst 362 ambachtsbezitters in 1332; aantallen die ook nadien nog toenamen. Op de andere eilanden was dat niet anders. In heel Zeeland, met in totaal 120 paro chies en vierschaarambachten, waren er in die tijd volgens Lenselink zo'n 1300 ambachten, 900 in Bewesten Schelde en 400 in Beoosten Schelde.19 Bij dergelijke grote aantallen rijst de vraag of, zoals de keur van 1256 met zoveel woorden als voorwaarde stelde, al die ambachtsheren en -vrouwen ook werke lijk edelen waren.20 Zo goed als zeker was dat in de veertiende eeuw (nog) wel het geval; pas in de vijftiende eeuw zou dat veranderen.21 Gosses wees in dit ver band op een oorkonde van graaf Willem III uit 1332, waarbij de graaf zijn klerk Gerard Alewijnszoon in de adelstand verhief om hem te kunnen belenen met ambachtsheerlijkheid in de Zwijndrechtsewaard, waar na de herbedijking de am bachten naar Zeeuws leenrecht werden uitgegeven. Want, zo zegt de betreffende oorkonde, 'ambocht niement bedriven en mach dan edellude.22 Het is dan - dit Peter A. Henderikx 15 18 Burgers, Registers, nr. ZE 365, waarschijnlijk op of rond 14 december 1325. Boudewijn van Baarsdorp had, net als andere leden van de familie Van Baarsdorp, ambacht in Nieuwerkerke op Walcheren en in 's-Heer-Abtskerke, Sinoutskerke en Baarsdorp op Zuid-Beveland. In 1332 bezat hij zijn ambachten daar inderdaad los van die van zijn verwanten. Hamaker, Rekeningen Zeeland, dl. 1, 389, 409, 410, 411. 19 Lenselink, De adel, 33. 20 Kruisheer, Het ontstaan, 107, art. 70a. 21 Van Steensel, Edelen, 74. 22 Burgers, Registers, nr. ZE 603; Gosses, De rechterlijke organisatie, 73. De keur van 18 maart 1328 voor Zeeland Bewesten Schelde, Burgers, Registers, nr. ZE 495, zou op dit punt voor ver warring kunnen zorgen, gezien de formulering van artikel 19: 'Die scoutate ende die scepene van elker maelstede, sien si edel of onedel De tekstvariant in de gelijkluidende keur voor Beoosten Schelde van 7 april van dat jaar, Burgers, Registers, nr. ZE 494, maakt echter duidelijk dat het wel of niet edel zijn uitsluitend betrekking had op de schepenen: 'Die scoutate ende die scepene uyt elker maelsteden, zien die scepene edel jof onedel

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2020 | | pagina 16