terzijde - op het eerste gezicht verwarrend te zien dat volgens het stadsrecht van Middelburg uit 1254 ook burgers ambacht konden bezitten.23 Toch was dat niet zo vreemd; er waren zeker burgers die van adel waren, al konden die binnen de stad geen rechten aan hun adeldom ontlenen. Zo'n edelman was Jan heer Klaaszoon, burger van Middelburg, die in 1321 door de graaf met een jaarrente werd beleend. Jans vader werd 'heer' genoemd, dat was de gebruikelijke manier om aan te geven dat iemand ridder was. Hoogstwaarschijnlijk was Jan dezelfde persoon als de Jan heer Klaaszoon die in de rekeningen van 1318 en 1331 voorkomt als ambachtsheer in Brigdamme, Nieuwerkerke en Noordmonster - dus in de directe omgeving van Middelburg en in die functie volgens de rekening van 1332 was opgevolgd door zijn vier zonen.24 Dus: alle ambachtsheren waren edelen, maar dan wel met grote verschillen qua maatschappelijke positie. De omvang van het ambachtsbezit zal niet als enige bepalend zijn geweest voor de status van edelen binnen de sociale hiërarchie van de Zeeuwse adel, ook zaken als grondbezit, militaire functies of het bekleden van ambten in dienst van de graaf zullen een rol hebben gespeeld. Niettemin woog het ambachtsbezit, dat de bezitter ervan tot drager van publieke bestuurs- en rechtsmacht maakte, wel heel zwaar. Dat blijkt bijvoorbeeld als men in de nieuwe keur van Zeeland van 1495 aan verarmde edelen enkele adellijke statussymbolen ontneemt, met name het recht om duiven en zwanen te houden. De omvang van het ambachtsbezit vormde hier de enige maatstaf: om zwanen te mogen houden moest men binnen een vierschaarambacht minstens 100 gemeten ambacht bezit ten en voor duiven gold een minimum van 200 gemeten.25 Waar het gaat om de statusverschillen binnen de adel vormde echter niet al leen het ambachtsbezit een belangrijk criterium; van grote invloed was ook wie wel en wie niet tot de specifieke categorie edelen behoorde die zich vanaf de twaalfde eeuw binnen de Zeeuwse adel had gevormd, namelijk die van ridders en knapen. Ridders in Zeeland werden vanaf kort na 1200 in oorkonden genoemd, als eerste in 1203 een Hugo, miles (miles ridder), grondbezitter in Morlodenisse bij Krabbendijke. Al voor het midden van de dertiende eeuw was de status van 16 Edelen, ambacht en erfrecht op Walcheren 23 OHZ, dl. 2, nr. 997, art. 80. 24 Burgers, Registers, nr. ZE 104. Aan Jans zoon Jan, grafelijke klerk, schonk de graaf in 1327 de kosterij van de Westmonsterkerk in Middelburg, Burgers, Registers, nr. ZE 398. Hamaker, Rekeningen Zeeland, dl. 1, 29, 295, 298, 299, 387, 390, 391. Ook in de dertiende eeuw komt men in Middelburg een edele burger tegen, namelijk in 1289 schepen Jan heer Moninszoon, OHZ, dl. 4, nr. 2408. Zie voor de vijftiende eeuw: Van Steensel, Edelen, 142. 25 Fruin, De keuren, 226-227; Van Steensel, Edelen, 495.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2020 | | pagina 17