ge, Serooskerke, Gapinge en Sint Laurens, en Floris, Klaas en Wolfert van Borsele
met gezamenderhands 2726 gemeten ambacht in Zanddijk, Welzinge, Seroosker
ke, Sint Laurens en Schellach. Tot het middensegment behoorden Everdey, een
van de genoemde zeven zonen van heer Everdey, ambachtsheer in Biggekerke, die
gezamenderhands met zijn broers 290 gemeten ambacht bezat, alsook Gillis zoon
van Jan Pauluszoon, ambachtsheer in Meliskerke met 143 gemeten ambacht. De
ridder met het minste ambachtsbezit was Jacob Jan Koenraadszoonszoon, am
bachtsheer in Westkapelle met 52 gemeten ambacht. Dat leden van riddermatige
families niet altijd ambachtsheren waren met een omvangrijk ambachtsbezit is
uiteraard niet verwonderlijk, wanneer men zich realiseert hoe snel binnen een fa
milie het ambachtsbezit bij vererving versnipperd kon raken. De kans is dan groot
dat bij ridders en knapen met weinig ambacht het zwaartepunt waar het hun bezit
en activiteiten betrof, verschoof van het ambachtsbezit naar bijvoorbeeld amb
telijke of militaire functies in dienst van de graaf. Illustratief is in dit verband
de samenstelling in 1328 van de hiervoor genoemde commissie van 21 grafelij
ke leenmannen die zich bezig hield met het opstellen van een nieuwe landkeur
voor Zeeland Bewesten Schelde. Van de zes ridders en vijftien knapen van deze
commissie waren volgens de bederekeningen van 1331 en 1332 zestien leden grote
tot zeer grote ambachtsheren, met een bezit van meer dan 500 gemeten, tien
zelfs met meer dan 1000 gemeten. Van drie commissieleden was het ambachts-
bezit echter vrij klein, en juist deze knapen vervulden functies in dienst van de
graaf: Gillis Hendrikszoon als grafelijke ontvanger op Noord-Beveland, Jan heer
Janszoon van Sabbinge als grafelijk ontvanger en dijkgraaf van Wolfaartsdijk en
Hugo Wreede als grafelijk ontvanger op Zuid-Beveland.28 Twee commissieleden
waren volgens de rekening van 1331 in het geheel geen ambachtsheer: Kervink
van Reimerswaal en Simon Rebelszoon, beiden knapen. Van hen was Kervink van
Reimerswaal eveneens grafelijk ambtenaar, namelijk dijkgraaf van de watering
Beoosten Yerseke.29
Het feit dat ridders en knapen de elite vormden van de Zeeuwse adel, wil dus
niet zeggen dat zij allen in het bezit waren van omvangrijke ambachtsheerlijkhe
den. Gezien het Zeeuwse leenerfrecht lag dat ook niet voor de hand. Hun status
als leden van riddermatige families maakte echter wel dat zij dichter bij de graaf
stonden dan niet-riddermatige ambachtsheren en langs die weg eerder in aan-
18
Edelen, ambacht en erfrecht op Walcheren
28 Hamaker, Rekeningen, dl. 1, 39, 219, 257, 264-265.
29 Hamaker, Rekeningen, dl. 1, 257. Over Simon Rebelszoon is geen informatie aangetroffen.