ren kwam, leverde hun voedselvoorziening extra werk op voor lokale leveran ciers. Jaarlijks voorzagen Vlissingse leveranciers daardoor een extra groep man nen ter grootte van ongeveer 5 procent van de stadsbevolking van etenswaren. Het aantal zeelieden op Middelburgse slavenschepen was 1 procent van de stede lijke bevolking.37 Minstens een kwart van alle Middelburgse bakkers leverden aan slavenhandelaren. Bovendien werden er jaarlijks 110 tot 140 ossen geslacht ten behoeve van slavenreizen.38 Ter vergelijking: de Zeeuwse kamer van de VOC liet in diezelfde periode jaarlijks zo'n 200 tot 300 ossen slachten.39 Een bijzonderheid aan de Zeeuwse slavenhandel was verder dat de handelaren vrijwel al het eten voor de in te kopen Afrikanen vanuit Nederland meenamen.40 De slaven kregen op de schepen Nederlandse paardenbonen en gort te eten, soms gemengd met wat vlees. Deze producten waren afkomstig van de Zeeuwse landbouw. Omdat er in West-Afrika geen geldverkeer mogelijk was, moesten kapiteins van slavenschepen handeldrijven in natura. Ze ruilden uit Europa meegebrachte handelswaar tegen mensen. Daarvoor was het noodzakelijk dat de handelswaar in kleinere eenheden kon worden opgedeeld. De productie van klein verpakkings materiaal als kisten (voor flessen sterke drank) en vaatjes (voor buskruit) leverde kistenmakers en kuipers veel werk op. Een slavenschip had al snel 1000 vaatjes nodig voor buskruit, naast honderden flessen voor dranken. Ook smeden werden ingezet om slavenreizen mogelijk te maken: zij maakten onder andere de voet boeien om de slaven mee vast te ketenen. Ook produceerden zij zogenoemde slavenkettingen. Dat waren kettingen van tientallen meters lang die over het dek van slavenschepen gespannen werden. De voetboeien van slaven die aan dek kwa men, werden aan die ketting geregen om te voorkomen dat ze overboord zouden springen.41 204 Het economische belang van de slavenhandel voor Walcheren, 1755-1780 37 Bevolkingsschattingen uit: Paul Brusse, Gevallen stad. Stedelijke netwerken en het platteland. Zeeland 1750-1850. Zwolle: Uitgeverij WBooks, 2011, 27-36. 38 Gebaseerd op de gemiddelde hoeveelheid, ossenvlees aanwezig op slavenschepen van de MCC. NL-MdbZA, Zie: MCC 118, 'Lijst waar na de victualie voor de Commercie Compagnies scheepen nu en vervolgens moet werden gereguleerd' (scan 246 e.v.) 39 P. R. Priester, Geschiedenis van de Zeeuwse landbouw, circa 1600-1910. Houten: Hes en De Graaf Publishers, 1998, 249-250. 40 Angus Dalrymple-Smith en Ewout Frankema, Slave Ship Provisioning in the Long 18th Century. A Boost to West-African Commercial Agriculture? In: European Review of Economic History 21:2 (2017), 185-235, 195. 41 Vergelijk: Alexander Falconbridge, An Account of the Slave Trade on the Coast of Africa. London, 1788, 26-27. Zie voor de factuur van een Middelburgse smid waar een slavenketting en voetboeien op staan bijvoorbeeld: NL-MdbZA, MCC 517.1, factuur Jacobus Meertens, 1765 (scan 66).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2020 | | pagina 205