tige gemeten, dan wel 'steenschietens, waarbij de bede over een veel kleiner aantal gemeten werd afgedragen. Anders dan de vaste jaarbeden moesten de buitenge wone beden, die vanaf de veertiende eeuw steeds vaker werden geheven, door de gezamenlijke ambachtsheren per keer aan de graaf worden toegestaan. De vraag of de bede 'steenschietens' of 'bi den brede' zou worden geheven was dan een zaak van overleg en dus een machtsmiddel in handen van de ambachtsheren. Het gun nen van een bede 'steenschietens' had hun voorkeur; in dat geval inden zij de bede namelijk wel 'bi den brede' maar hielden het verschil, het zogeheten 'vrije, voor zich zelf. Het vrije bedroeg in Bewesten Schelde soms wel een kwart tot een derde van de hele bede 'bi den brede. Mogelijk ging dit terug op in vroeger tijd gesloten overeenkomsten tussen de graaf en individuele ambachtsheren.30 Vormden de talrijke adellijke ambachtsheren en -vrouwen een welhaast dek kende bestuurslaag die de graaf afschermde van de onedele plattelandsbevolking, dan stond daar tegenover dat het Zeeuwse leenrecht de graaf meer dan in Hol land invloed gaf op de opvolging van een overleden ambachtsheer. Zoals gezegd vererfde het ambacht volgens het Zeeuwse leenerfrecht alleen op zonen of zoons- zonen, en konden vrouwelijke familieleden en broers, ooms en neven van de over leden ambachtsheer geen enkel recht doen gelden. Het ambacht viel dan, tenzij er sprake was geweest van gezamenderhands bezit, terug aan de graaf, die er naar believen over kon beschikken. Rentmeesterrekeningen en oorkonden laten zien hoe in een dergelijke situa tie de plaats van een overleden ambachtsheer op diverse manieren kon worden opgevuld. Het vaakst beleende de graaf tegen betaling een of meer broers van de overleden ambachtsheer met het ambacht. Maar ook andere familieleden traden als kopers op: echtgenoten van zusters of neven van de overledene. En, zoals al aangegeven, ook vrouwen konden in aanmerking komen, de weduwe van de over ledene of een van diens dochters of zusters. Zo is in de rekeningen van 1330-1331 en 1331-1333 sprake van 135 gemeten ambacht in het vierschaarambacht de Haai man bij Middelburg 'die Heynric Marlijns waren, die hevet mijn here ghegheven jonkfrou Katelinen ser Willem Gillis soonsdochter, Willems wijf van der Hayman- ne.31 Zij was op dat moment één van de vijf ambachtsvrouwen op Walcheren. 20 Edelen, ambacht en erfrecht op Walcheren 30 Gosses, De rechterlijke organisatie, 43-52; Dekker, Zuid-Beveland, 429, 440-449, 457-467; Van Steensel, Edelen, 109-116. 31 Hamaker, Rekeningen Zeeland, dl. 1, 233; ook vermeld in de bederekeningen van 1331 en 1332, o.c., 267, 363.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2020 | | pagina 21