Hans Zuurdeeg en Fred van den Kieboom
zijn eerste carillon, in Scherpenisse werd in 1594 een nieuw rechthuis gebouwd.
In Sint-Maartensdijk was al eerder, na storm en blikseminslag in 1588, door Jan
Janszn Wale een nieuwe, nu lantaarnvormige, spits op de kerktoren getimmerd.
Ook de resolutie van de gezamenlijke vijftien broeders van het Sint-Jacobsgilde
getuigt van dit vertrouwen. Op 8 november 1594 besloten zij elk te geven
eenen Castilliaen van VIII, doende 7 schelling 6 groten Vlaems ende dat om mette
voorseyde penningen te laeten maeken eenen silveren beeker daeropsettende een
yders waepen ofte marck ende dat tot een eeuwige memorie waertoe oock sal geim-
ployeert worden het innecomen van Jacob Verweerde gegeven te weeten 21 schel
ling25
Een Castilliaen of Spaanse mat was in de Nederlanden de gebruikelijke be
naming voor de Spaanse 8-realenstukken (vandaar de 'Castilliaen van VIII'), die
van de zestiende tot de achttiende eeuw in Spanje en Spaans Amerika in grote
massa's werden geslagen van zilver uit de Zuid-Amerikaanse zilvermijnen en naar
West-Europa en Azië zijn uitgevoerd.26 De waarde in die tijd van een reaal was
('doende') 7 schellingen en 6 groten.27 Deze matten vertonen sedert ongeveer 1570
het koninklijk wapen van Philips II, met aan de keerzijde het wapen van Casti-
lië-Leon of de Zuilen van Hercules. De term Castilliaen is dus afkomstig van het
wapen van Castilië dat bestond uit een schild met een Castiliaanse toren. Reaal
is het Spaanse woord voor koninklijk. Hoewel de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden met Spanje in staat van oorlog verkeerde, werd deze zilveren munt
van 27 gram, met een zilvergehalte van 93%, gebruikt als betaalmiddel, niet alleen
in de Nederlanden, maar tot in Azië toe. In het begin van de zeventiende eeuw
had deze Spaanse munt een koers van 47 stuivers.
Zilversmeden verkregen hun zilver vaak uit het omsmelten van munten en
voorwerpen. Een munt van 27 gram zilver vertegenwoordigde de waarde van 27
37
25 GAT, Archief Sint-Jacobsgilde in Archief stad en gemeente Sint-Maartensdijk, 1577-1936, inv.
nr. 1043.
26 Het woord 'mat' is vermoedelijk ontleend aan het Franse woord matte dat staat voor metaal
dat na een eerste smelting nog niet zuiver is. De naam Spaanse matten is o.a. bekend gewor
den door de verovering van de Spaanse zilvervloot in 1628 door Piet Heijn en het lied dat PJ.
Heije in 1870 dichtte op een melodie van J.J. Viotta dat de strofe bevat: Heb je van de zilveren
vloot wel gehoord. De zilveren vloot van Spanje? Die had er veel Spaanse matten aan boord en
appeltjes van Oranje.
27 Bert van Beek, Hans Jacobi, Marjan Scharloo en Kees Jansen (fotografie), Klinkende munt:ge
schiedenis van het geld in de Lage Landen. Amsterdam: Elsevier, 1985, 107 Een pond Vlaams
20 schellingen 240 groten 6 Carolusgulden. Een dagloon in de zeventiende eeuw bedroeg
ongeveer 20 stuivers 1 gulden.