Hans Zuurdeeg en Fred van den Kieboom
tingen van het Sint-Jacobsgilde aan de stad te laten vervallen. Het voorstel werd
verwerkt in een resolutie van 13 september 1754. Schepen Jacob Heyboer wikkel
de de zaak financieel af.
Uit de stadsrekening van 1752, afgehoord op 12 juli 1755, blijkt dat de rekening
van het gilde, zoals eerder gezegd, een batig saldo had van 16.11 en dat de orna
menten van het gilde, bestaande uit de zilveren beker met het deksel waarop 'St.
Jacob in pelgrimasiej de zilveren kom en dito lepel berustten bij de thesaurier van
de stad. De schelpen en de hoorns worden dan niet meer vermeld. De opbrengst
van het grondbezit kwam voortaan ten goede aan de stad. De verpachting van de
percelen werd zeker nog tot 1877 apart geregistreerd. Opvallend is dat het gildezil-
ver, ondanks de slechte financiële situatie van de stad, niet te gelde werd gemaakt.
Was men zich toen al bewust van de kunsthistorische waarde ervan? Het zou niet
de laatste keer zijn dat geldhonger het voortbestaan van het gildezilver bedreigde.
Het gildezilver in de twintigste eeuw
In 1921 verkeerde de gemeente blijkbaar weer in financieel zwaar weer. In dat
jaar werd namelijk voorgesteld om de kunstvoorwerpen (waaronder zeventien
schilderijen afkomstig uit het in 1818-1819 afgebroken kasteel van de Oranjes in
Sint-Maartensdijk) en het zilver van het Sint-Jacobsgilde te verkopen.44 Na veel
bezwaren en lang touwtrekken werden de schilderijen uiteindelijk gerestaureerd
en niet verkocht. Door experts werd voorgesteld het zilver in bruikleen te geven
aan het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, dat sinds 1889 in Middel
burg in de Wagenaarstraat het Kabinet van Oud- en Zeldzaamheden exploiteer
de. Na de nodige correspondentie besloot de raad uiteindelijk de bekers aan de
Commissaris der Koningin in bruikleen te geven, die deze mocht plaatsen waar
hij meende dat ze hoorden. Op 28 februari 1923 bracht burgemeester J.J. Polder
man de beide zilveren bekers en de lepel naar Middelburg, waar de Commissaris
der Koningin, jhr. mr. J.W. Quarles van Ufford, ze in ontvangst nam en aan het
Zeeuwsch Genootschap in bewaring gaf. Het Genootschap had zich voortvarend
voorbereid op de expositie van dit waardevolle gildezilver. De bouwkundige van
het Genootschap was naar het Gemeentemuseum in Den Haag geweest om zich
op de hoogte te stellen van een verantwoorde bewaring en bestelde bij de firma
Joh. Tacomo in Amsterdam een vitrine van eikenhout met triplexglas en een dub-
51
44 GAT, Archief stad en gemeente Sint-Maartensdijk, 1577-1936, inv.nr. 237, notulen gemeente
raad 21 juni 1921.