Het dagboek van Samuel de Wind (1742-1803), stadsvroedmeester te Middelburg. Een praktijkverslag uit de 18e eeuw Mely van Malenstein Hoe brachten Zeeuwse vrouwen hun kinderen ter wereld in het begin van de achttiende eeuw? Als ze al professionele hulp kregen, werden ze thuis geholpen door vroedvrouwen. Wanneer er tijdens een bevalling ernstige problemen waren, werd de hulp ingeroepen van een vroedmeester. Het probleem was dan vaak dat het kind klem zat in het vernauwde bekken van de moeder en ook na dagenlange 'arbeid' niet geboren kon worden. Dat betekende vrijwel altijd een treurige afloop. De vroedmeester moest in zo'n geval het kind, dat meestal dood was, met akelige instrumenten 'afhalen' om de moeder te verlossen en ho pelijk zo te redden. Van oorsprong waren vroedmeesters chirurgijns, handwerks lieden. De universitair geschoolde doctores medicinae hielden zich niet bezig met het handwerk, dat de verloskunde in hun ogen was. Aan de universiteiten werd geen praktisch onderwijs in de verloskunde gegeven. In de loop van de achttien de eeuw veranderde dat. De doctores gingen ook verloskunde praktiseren omdat het perspectief anders was geworden. Door de ontwikkeling van verloskundige instrumenten zoals de verlostang konden ze ook echt wat doen om een vrouw te verlossen van een levend kind. Tegelijkertijd ontwikkelden de vroedmeesters zich. Zij gingen studeren om meer kennis te verwerven en in 1791 werd de eerste hoogleraar verloskunde te Leiden benoemd. Zo kreeg het vak een hoger aanzien. De Middelburgse doctores Samuel de Wind en zijn vader Paulus waren zulke goed opgeleide vroedmeesters. Ze hadden een universitaire opleiding voltooid en de heel- en verloskunde vormde een substantieel deel van hun werk. 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2020 | | pagina 56