maak." Em iel knikte begrijpend. "Ik ken ook veel verhaaltjes
en ze helpen me wel 'ns als ik me niet lekker voel. Niet al
tijd, maar dat doen medicijnen ook niet."
"Mag ik u iets vragen, meneer?" Waarom zeggen de mensen dat
u 'zwart' bent geweest? Tijdens de oorlog, bedoel ik."
Emiel verstrakte. Hij was groter en forser dan de moeder van
Michiel, maar zoals hij nu keek...Opnieuw had Guus dat af-
schuwelijke gevoel van iets vlijmscherps dat in z'n vlees
kerfde en kerfde en waartegen hij zich niet kon verdedigen.
Hij was niet bang - het was niets kwaadaardigs, veeleer als
een grote hommel die het ook niet kan helpen dat hij je pijn
doet - alleen, dit was veel erger.
"Er zijn dus ook verhaaltjes die kwetsen, jongen", zei
Emiel. "Ze zijn net zo verzonnen als de andere, maar helaas
missen deze nooit hun uitwerking. En ik vrees dat ze veel
t a 1 r ij k e r z ij n
Emiel slofte weg, zijn wrakke huisje binnen. Guus meende
dat hij stilletjes weende. Hij praatte met niemand over het
gesprek
De daaropvolgende zondag verscheen Emiel tijdens de hoogmis
in de kerk, uitgerekend nadat de onderwijzer hoog op het
oksaal het Credo had ingezet en men aan de zang begon; een
betuiging van trouw, geloof en onderdanigheid. Onberispelijk
gekleed in een ouderwets pak, stapte hij door de middenbeuk
in de richting van het altaar en het leek alsof hij een golf
van ijzige kou meevoerde, want waar hij langskwam, werden de
aanwezigen als bevroren zo stil. Toen hij ter hoogte van de
communiebanken arriveerde, verstomden ook abrupt de pompeuze
stem van de pastoor en het gegalm van de orgelklanken. Dan
draaide hij zich om en spreidde wijds de armen. Ontzet keken
allen naar z'n gezicht en gebalde handen, die zwart waren ge
kleurd. Met z'n sterke vingers maakte hij knedende bewegingen
en vergruizelde kool dwarrelde aan weerszijden van de hallu-
cinante figuur op de vloer. Z'n stem was vast en waardig toen
hij uitriep: "Ecce Homo!" Die woorden prijkten ook op een
bord dat met een enorme, vergulde spijker op het kruis boven
het altaar was bevestigd. De voeten van de gebroken gestalte
tegen dat kruis, steunden op een blokje, waarop de letters:
R.I.P.
Duizelig van fascinatie probeerde Guus zich te herinneren wat
die woorden en letters betekenden.
Ecce Homo, was dat niet: Zie de mens? - Of was het: Ik ben de
mens? - En R.I.P.had dat niet iets te maken met Rusten in
vrede?
Emiel, wat wil dat toch zeggen: 'zwart' geweest zijn tijdens
de oorlog!? Guus wilde naar de man toelopen, of zich ver
schuilen tegen de borst van z'n vader, of ter plaatse ver
dwijnen - maar hij zat eenzaam en stemloos schreeuwend
opgesloten in een kinder1ichaam dat weigerde te bewegen.
Emiel opende z'n lege 'vuisten, liet z'n armen zakken en
verliet star voor zich uitkijkend het gebouw. Nog even heerste
een besluiteloos zwijgen, toen herstelde zich als eerste de
pastoor en huiverig werd het Credo opnieuw aangeheven.
(einde fragm.)
-18-