DIABASIS In gedachten en andere periodieken heette het: De tijden zijn dood, de goden al gestorven. Maar op de warme zomeravonden golfde het na elke scheepshoorn in de stad hondsbrutaal van de nieuwe Hellenen, brak de wind manshoge vazen, mengvaten speelden handen geruisloos, dwingend met matrosjka, uitschuifbaar matroosje en er was niemand die zich nog bekommerde om die ene oogopslag van gisteren. Er werd in die dagen een adem gevoeld die van ver hier en nu beroerde en op die zucht deinden mee de jongen en de roos, verschenen, nooit geplant, een van wezen met de vader. DE HOGE ARDENNEN Het was zwakke avondmuziek maar de knaap die het speelde, aan de hand van Sodoma een Sebastiaantje op de groei. Bij het raam hervond hij onder het wankelen van de klanken wat verwaaid, verweerd, verdaan leek: de blauwfluwelen jongen een eeuwigheid geleden, tussen bergkastelen met bronzen herten en krakende salons de schallende lach van de jongste boswachter in zijn fonkelnieuwe jeep, verder hoger sneller naar vergeten. Het was zwakke avondmuziek die stokte, afbrak met een lach toen hij zijn pijlen schoot, onverzoenlijk, schennend Andreas Oosthoek (Uit: "De bladen terug", 1987) - 5 -

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1987 | | pagina 5