HET LETTERBEELD IS EEN HEEL BEPALEND ELEMENT,
DE RUSTPAUZE ONLOSMAKELIJK VERBONDEN MET HET WEZEN VAN HET GEDICHT.
In gesprek met Andreas Oosthoek
Bij Meulenhoff Amsterdam verscheen recentelijk de gedichtenbundel "De bladen
terug" van Andreas Oosthoek. Het zijn gedichten geschreven tussen 1959 en
1986, waarvan een aantal eerder werd gepubliceerd in tijdschriften en bloem
lezingen
Naar aanleiding van het verschijnen van deze bundel had ik onderstaand ge
sprek met Andreas Oosthoek. Het vond plaats in Galerie Esprit in Clinge.
Het spreekt vanzelf dat beeldende kunst en vele zaken eromheen uitgebreid
ter sprake kwamen. De neerslag daarvan zal men echter niet in de tekst te
rugvinden. De reden daarvoor is eenvoudig: bij mijn keuze voor de dichter
Andreas Oosthoek zou toevoeging van andere zaken vertroebelend kunnen wer
ken
Willy de Houck.
WdH: Een van de dingen die me onmiddellijk opviel was dat er hard en zorg
vuldig aan de gedichten is gewerkt
AO: Ja, dat is zo. Een groot voordeel daarbij was dat de meeste er al zo
lang lagen. Het oudste is van toen ik zeventien was, echt uit mijn jongens
jaren, daar kun je natuurlijk niets meer aan doen.
In feite is het allemaal gecomponeerd in de loop der jaren. En dan waren
er tijdschriftpublicaties tussendoor, dan moet je wel eens wat uit de stapel
zoeken. Het is allemaal wat ingeklonken, minder lang geworden. Oorspronke
lijk waren het twee keer zoveel gedichten, maar ik voor mezelf denk dat het
"er niet op achteruit is gegaan.
WdH: De associaties met het landschap in de gedichten, heeft die iets van
doen met het specifieke landschap waarin wij wonen en de verloedering ervan?
AO: Ik ben op Zuid-Beveland geboren in 's Heerarendskerkemaar ik ben hier
eigenlijk niet echt opgegroeid. Ik ben al vrij vroeg naar een kostschool ge
gaan, dus bergen en dat soort zaken zijn me even vertrouwd als dit land
schap. Ja, en op een gegeven moment kom je hier door allerlei omstandig
heden weer terug. De natuurlijke omgeving is natuurlijk een deel van je le
ven. Niet zozeer wat men er van overgelaten heeft, want dat is voor mij een
doorlopende treurnis. Er is door de oprukkende industrie een aanslag ge
daan op het uitzicht, het aanzicht van..., ik denk dat ik het daar maar
liever niet over heb.
WdH: Het blijft toch een gegeven dat wij het nog bijna ongerept hebben gekend.
AO: Ja, dat is natuurlijk wel zo, maar ik vind het niet het wezen van de
zaken. Aan de buitenkant kun je aan een hoop dingen sleutelen, dat is met
veel zaken zo. Maar ik denk, dat als je op die manier bezig bent, dat je
het toch moet hebben over kernbegrippen en dan niet in de geest zoals er
tegenwoordig over gesproken wordt.
WdH: Het landschap staat niet voor zichzelf. Je kunt daar heel andere
waarden aan verbinden.
AO: Ja, de evocatie, dus het oproepen van andere waarden binnen een land
schap, dat vind ik nog wel zo interessant. Dat is wat ik eigenlijk ook doe,
denk dat ik gedaan heb, hoe\el in die eenvoudige rechttoe, rechtaan gedich
ten daar ook weer niet teveel achter gezocht moet worden. Dat moet ieder
een maar zelf interpreteren.
WdH: De gedichten worden wel geregeld aangeraakt door de werkelijkheid,
meestal bijna onzichtbaar, maar in een paar gevallen toch heel duidelijk.
- 9 -