IN GESPREK MET Na respectievelijk Brusselmans, Joris, Hofman en Oosthoek lag het in mijn bedoeling om weer een jonge Vlaamse schrijver te benaderen. Edoch, een zeer mijn nieuwsgierigheid opwekkende brief kwam toe Zodoende begaf ik mij op vrijdag 4 maart om drie uur 's middags naar café 'Oud Holland' NZ Voorburgwal 105 in Amsterdam alwaar het volgende gesprek plaatsvond. Willy de Houck. Mijnheer Carmiggelt, in de eerste plaats bedankt dat u kunnen komen bent. U bent er nu een poosje uit, bekijkt alles een beetje van een afstand, mag ik wel zeggen toch? Mijn eerste vraag is, zijn er u nog dingen opgevallen de laatste tijd. Ja dat kun je wel zeggen, maar zullen we elkaar niet bij de voornaam noemen, dat praat wat gemakkelijker. Vindt u niet? U vroeg of mij nog zaken opgevallen waren. Ja dat kun je wel zeggen, ondanks dat ik er niet meer intrap, daar dat stoffe lijk gezien onmogelijk is, het wemelt nog van de hondepoep, bovendien lijken ze nog steeds groter te worden. En ja Joop is ook dood, ja dat gaat ook maar door. Zouden er bij hem ook van die vreemde vogels op de crematie geweest zijn zoals bij mij? Ik heb mijn verdenkingen hoor. Geert leefde nog toen dacht ik, of vergis ik mij, nou ja het had toch ook weer wel iets. Ja dat weet ik ook niet zo goed, meneer Carmiggelt, maar volgt u de literatuur, de schone letteren zal ik maar zeggen nog? Wel jongen, maar ik zou je nog eens willen verzoeken mij bij mijn voornaam aan te spreken, welzeker. Kent u het verhaal van mijn bezoek aan Elsschot in Antwerpen? Oh, u kent het, nu komen ze in kolonnes naar hier, niets kwaads over onze Vlaamse vrienden hoor, maar het zijn er wat veel. En ze blijven maar komen lijkt het. Meneer Carmiggelt herrinnert u zich nog het dubbelintervieuw in'Hollands Diep' nr. 1 in 1975 samen met Gerard van het Reve. U betoogde toen - 10-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1988 | | pagina 10