gens steeds later open. Met een bloeddoorlopen kop stond hij
dan achter de tap en vloekte tegen alles en iedereen die
geen klant was: Beppie. Als ze van de markt of van de slager
terugkwam begon hij te tieren. "Godverdomme, teringwijf. Moet
ik het hier allemaal alleen doen? Moet je zien, wat een
troep", was zijn standaard uitdrukkingspakket, waarbij hij dan
wees op zijn eigen recent, maar niet herinnerd verleden.
De stamgasten vonden het wel zonde van Beppie, maar ze wist
toch waar ze aan begon toen ze met Willem ging samenwonen,
redeneerden ze. Ze bestelden nog wat bij. En Willem nam er
ook een
In oktober barstte de bom. Willem had Beppie een blauw oog
geslagen en was daarna rustig naar het voetballen gaan kijken.
Navenisse bakte er niks van, dus kwam hij in de rust al terug
naar huis. Beppie zag hij nergens. Vond hij niet erg, als ze
maar wat te eten had klaargemaakt. Hij liep de keuken in en
zag tot zijn voldoening een flinke pan op het gastoestel
staan. De geur kon hij niet onmiddellijk thuisbrengen, of ei
genlijk, er was helemaal geen geur. Nieuwsgierig lichtte hij
het deksel op. Tot zijn stomme verbazing zag hij dat er een
grote rode straatklinker in het kokende water lag. Toen ont
dekte hij ook het briefje dat op het aanrecht lag: "Als-ie
gaar is kom ik terug."
Het leek wel of Beppie in rook was opgegaan. Bij haar ouders
wisten ze van niks, toen Willem woedend agn de deur kwam.
In het dorp had ze verder weinig vrienden, dus waar ze ge
bleven kon zijn? Willem snapte er niets van. Tegenover zijn
klanten hield hij zich groot. "Ze doet maar! Hier komt ze er
in ieder geval niet meer in." Maar toen in het dorp werd
gefluisterd dat ze bij haar zus in Amsterdam zat, maakte hij
toch een - vergeefse - reis naar de hoofdstad.
Op een middag werd alles duidelijk. Dik Voernaar kwam het
café binnen en gaf gul een rondje. Willem voldeed aan het
verzoek, de stamgasten knikten vriendelijk en hieven nieuws
gierig het glas.
"Wat te vieren, Dik?", stelde Willem de gemeenschappelijke
vraag
"Dat kun je wel stellen. Ik ben een eigen zaak begonnen. Een
bistro in Strokerke", zei Dik. "Nog niet in de 'Boodschapper'
gelezen?"
"Die komt hier pas 's avonds", bromde Willem.
"Ja, dat weet ik. Daarom heb ik er eentje meegebracht. Asje
blieft
Onder toeziend oog van de barzitters bladerde Willem het
blad door. Zijn oog viel op een foto:
Bep en Dik, de nieuwe uitbaters van Bistrokerke
Toen Willem met een schok opkeek, had Dik het café al verla
ten. De deur sloeg achter hem dicht. "Hé, Willem, heb je 'm
laten maken dan? Hij piept niet meer!"
FONS VAN DE LETTER
- 11 -