zij geen betere waardering verwerven dan "Tweederangsfiguur
onder de Tachtigers". Jeanette heeft serieuze pogingen gedaan
om de officiële wereld van de letterkunde te betreden. Dit moge
haar nauwelijks gelukt zijn, zij heeft heel wat poezie gepubli
ceerd in de anarchistische pers. Als voorbeeld is hier haar in
'De Vrije Socialist' opgenomen sonnet 'Anarchie': "Ik treur om
't droef gebeur in slavelanden/Waar 't argeloos volk - de lang
en wreed verdrukten/Die nimmer willig voor hun heerschers bukten,/
Nu - willoos - knoopen nieuwe heerschersbanden. /Zal nooit
verlossing volgen na 't verzuchten/Dat z'eindelijk opstaan met
ontsnoerde handen,/'t gezagsidool geen offeranden branden,/En de
bedriegers hun bedroog'nen duchten?//Weet allen, weet - wie sla
vernij verachten/En fier, geschapen voor geen afgod knielen,/
't Zij kerk- of Mammontyrannie//Daar is één redding voor gebonden
zielen/Bevrijding blij voor wie gevangen smachten,/'t Is uw
triumph, gezegende anarchie." Als voorbeeld van haar op verheven
heid ingestelde levensvisie en tevens van haar naiviteit tegenover
de werkelijkheid is hier de laatste strofe van haar 'Meilied',
voorkomend in 'De Arbeider' in 1924: "Vervloekt uw ellend, niet
lafhartig gezwegen - /De meester regeert door uw slaaflijk gedrag
-/Vliedt uit uw fabrieken, juicht 't lentelicht tegen,/Durft één
dag vrij zijn, één enkelen dag."
En de latere anarchistische dichters? Ze worden almaar schaarser,
hebben relatief weinig gepubliceerd. Vergelijken wij de periode
1888-1940 met die van 1945-1987, dan valt alleen al de kwantita
tieve achteruitgang op. De anarchistische pers bracht in de eerste
periode ongeveer 5.500 gedichten voort en in de laatste periode
ongeveer 1.100. Toch treffen wij onder die in de laatste wel de
gelijk goede en zeker interessante poezie aan. Zo van Arthur
Mendes Georges - een pseudoniem - het gedicht Maatscha ppij1960
Het lijkt geinspireerd door Johnny de Selfkicker. Ziehier in
extense:"de kakofoniese kakelbonte tred-, maal- en mangelmolen/
mangelt en beukt/bleektkookt en verkleurt/het leven./uw onbe
dorven kindje erin/wordt ge-kekipakhelmde moordenaar(merk je
maintiendrai/in de ketel koken eerlijke jongemannen/tot be
driegers, oplichters en dieven./uw schrijvers en dichters/ver
kleuren tot kapitaalleugenstemmen/kunstenaars verliezen hun ik
in massa-ogen-behaagzucht/-en eten daar spek door./gave mensen/
malen kapot tot rijksbewaargoed/R IP in R P I." Ter verduide
lijking van het laatste: RPI staat voor Rijks Psychiatrische
Inrichtingen, waar onder meer dienstweigeraars geestelijk ge
stoorden hebben verpleegd.
In de jaren zestig zien we niet alleen een opdrogen van de an-
archo-poétische bronnen. Er is ook sprake van een konstant her
halen van onvernieuwde principes Dat geldt dus ook voor de
vormen die vijftig en meer jaar geleden opgeld deden. Een verade
ming is de poezie van Li Tse. Hier is sprake van ware dichter
lijkheid. Aanvankelijk dacht ik dat hier iemand van Chinese af
komst aan het woord was. Zo zegt hij in de derde strofe van zijn
'De laatste peren': "Het leven vraagt om avontuur,/na koffie-
praat bij naaste buur./Moraal ligt er dik bovenop/rotting be
gint in eigen kop." En in 'Regen' luidt de derde strofe:"Mijn
pijp gestopt, mijn bui gepoetst;/zo kan ik er weer tegen;/onder
een afdak naast de school/wacht ik op eind van regen." Ook in
diverse andere gedichten van hem is er dat taal-gebrokeneVeel
17