Ik heb een serie boekjes geschreven over een meisje van vijf. Mere]., heet het meisje. Als ik zo'n verhaaltje schrijf, schrijf ik het vanuit Merel. Alles wat in het verhaal gebeurt, wordt gezien en "beschreven" door Merel. Als je dat consequent volhoudt, past in de eerste plaats het onderwerp van het verhaal zich aan aan de kleine hoofdpersoon. Een verhaal vanuit Merel geschreven kan niet gaan over de Oost-West verhoudingen, het kan wel gaan over een verjaardag. In de tweede plaats past de taal zich aan. Een verhaal ge schreven vanuit Merel zal geen zin bevatten als: "De span ningen zijn afgenomen." Maar wel een zin als: "Het is niet meer eng Dat is de belevingswereld van Merel, dat is de taal van Merel. Logisch, lijkt me. Als je een verhaal op die manier schrijft, wordt het bijna vanzelf een verhaal dat niet alleen te snappen is door de jonge hoofdpersoon zelf, mar eveneens door andere kinderen vanaf een jaar of vijf. Kort gezegd: Ik kruip in de huid van Merel en doe geen stap buiten dit meisje voordat de laatste zin van het verhaal op papier staat "Akkoord, akkoxd," hoor ik de sceptici al zeggen, "maar hoe kan dat nou? Jij bent toch nooit een meisje van vijf geweest? Hoe kun je dan weten hoe Merel voelt en denkt?" Mijn antwoord daarop: Als ik een moord zou willen beschrij ven, gezien door de ogen van de moordenaar, hoef ik ook niet eerst een moord te plegen om te kunnen overtuigen. Je zou mijn rol het best kunnen vergelijken met die van een acteur. Die kruipt eveneens in de huid van de uit te beelden persoon, al is die vaak een personage dat ver afstaat van de persoon van de acteur. Doet de acteur zijn werk slecht, dan zie je op het toneel een acteur die een personage aan het uitbeelden is. Doet de acteur zijn werk goed, dan zie je niet langer hem op het podium, maar louter het personage dat hij is zolang het toneelstuk duurt. Doe ik mijn werk als kinderboekenschrijver slecht, dan klinkt in mijn verhaaltjes de volwassene door die krampachtig zijn best heeft gedaan in de huid van een kind te kruipen. Doe ik mijn werk goed, dan gaan mijn boeken over een levensecht meisje van vijf, al ben ik dan een man van dertig. Acht, dertig. Ik was eens in de Schilderswijk in Den Haag, om met een schoolklas te praten die uit louter buitenlandse kinderen bestond. Het waren Turkse en Marokkaanse kinderen. "Hoe oud ben je?" vroegen de kinderen. Ik onthulde hun mijn leeftijd. "Ben je getrouwd?" vroegen ze. (Dat is de aan een kinderboeken schrijver op een na meest gestelde vraag.) "Neezei ik "Nee?" vroegen de kinderen verbijsterd. "Hoe kan dat nou? Al dertig en niet getrouwd?" Vanuit hun achtergrond bekeken was deze reactie logisch. Ik probeerde uit te leggen dat er nog veel meer ongetrouwde mensen van dertig of nog ouder zijn. Ja, nee, alles goed en wel, vonden ze, maar toch... als je al zo oud bent en nog steeds niet getrouwd. Ze begrepen er niets van 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1989 | | pagina 14