ANNUNCIATIE Wachtend op de morgen is de aarde omgelegd in voren besneden met de scherpe pijn van licht tevoren is het aangezegd zijn komen en nu de heuvel moet geslecht wordt tussen werklijkheid en dromen wat verbleekt van onder het gewicht een breukvlak tot gedicht Wachtend op de morgen wordt het beeld verscheurd en losgesneden van zichzelf is de leegte onbeschrijflijk wachtend op de morgen is het water nog te vroeg nog niet hoog genoeg blijven zonder samenhang de flarden van een droom als de nacht de leegte maakt en de wachter achterblijft overvol van morgen kijk ik op en zie op het laken schaduwtekens van mijn netvlies vallen op het water van de droom Het beeld in mij gedragen is zienderogen blind en buiten deze regels oorverdovend aanwezig 41

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1989 | | pagina 47