ANNUNCIATIE
Wachtend op de morgen
is de aarde omgelegd in voren
besneden met de scherpe pijn van licht
tevoren is het aangezegd
zijn komen
en nu de heuvel moet geslecht
wordt tussen werklijkheid en dromen
wat verbleekt van onder het gewicht
een breukvlak tot gedicht
Wachtend op de morgen
wordt het beeld verscheurd
en losgesneden van zichzelf
is de leegte onbeschrijflijk
wachtend op de morgen
is het water nog te vroeg
nog niet hoog genoeg
blijven zonder samenhang
de flarden van een droom
als de nacht de leegte maakt
en de wachter achterblijft
overvol van morgen
kijk ik op en zie
op het laken schaduwtekens
van mijn netvlies vallen
op het water van de droom
Het beeld in mij gedragen
is zienderogen blind
en buiten deze regels
oorverdovend aanwezig
41