DE POLLENPEST
Adembenemend neemt de zomer
het land in. Prentbriefkaarten komen
tot leven. Iedereen haast zich naar buiten
en haalt diep in zon, bloemen,
gras dat tot de einder holt.
Alweer wenen mijn ogen, opnieuw
snotteren, aaatsjie buiten adem ben ik
van het ademhalen, ziek van het mooie weer.
Elke zomer. Keer op keer
beneemt de natuur mij de adem.
In een stenen kooide ramen potdicht
bekijk ik in ballingschap de zomer.
Nog 140 keren slapen en dan komt eindelijk
de herfst. Aaatsjie
DANIEL BILLIET
19.06.88
5