BESCHOUWING BIJ HET GEDICHT 'GLIJDT MIJN LICHAAM NAAR BENEDEN' De eenvoud en helderheid van dit gedicht zijn verwarrend. Betreft het hier echt de werkelijkheid van een zonnige middag met weinig wind en een helder vergezicht? Ik ben geneigd me er aan over te geven, vergenoegd met het idee dat de sluier van de droom de werkelijkheid wel aan het gezicht ont trekt, maar dat ik me daar geen zorgen over hoef te maken. Het lijkt alle maal nogal vanzelfsprekend. Zo gezegd, zo gedaan en ongestoord wil ik overgaan tot de orde van de dag. Toch blijft er tussen de plooien van de sluier iets van onrust hangen. Een onrust die te maken heeft met een vaag besef dat het mogelijk moet zijn te ontsnappen aan de vanzelfsprekendheid. De schaduwen die in de plooien zijn blijven hangen worden echter verdreven door de zachte koelte van de morgen wind. Daardoor verdwijnt de onrust en lijkt het eendere aan deze en het an dere aan gene zijde te blijven. Er zijn twee elementen aan de andere kant die blijven wenken. Dat is het beeld van het lichaam dat naar beneden glijdt en de ladder. Ze zijn beide TragwurdigDe ladder heeft te maken met initiatief en zelfgekozen acti viteit. Het naar beneden glijden van het lichaam vertegenwoordigt zaken die daaraan tegengesteld zijn. Het autobiografisch karakter van het gedicht heeft in dit geval het be zwaar dat een spiegel ontbreekt die voor de nodige distantie moet zorgen. Een eerste reflectie kan daartoe bijdragen. Deze is echter vluchtig van aard. Het vorobijgaande karakter dwingt mij ertoe er op terug te komen. Zo ontstaat beetje bij beetje een spiegelend oppervlak, een lichtgevoelige laag ook waarop de dingen zichtbaar worden in hun onderlinge samenhang. De eerste conclusies zijn wellicht wat te expliciet en uitgesproken. De tegenstelling die is geconstateerd is een schijnbare. De ladder is hooguit een symbool van zelfgekozen activiteit. Een dusdanig reduceren doet ech ter onrecht aan de eis die het symbool stelt, namelijk een veelheid aan betekenissen die binnen het zwaartekrachtveld ervan moeten worden samen getrokken en waar het mee wil samenvallen. Pas een reflecteren en nadenken erover maken het mogelijk een zucht van verwondering te slaken. De wind van die verwondering doet de ladder be wegen. De ladder is pas ladder door de verwondering erover. Het einde ervan kan ik niet zien. Hij wiegt zachtjes heen en weer. Daardoor heb ik er geen greep op, maar kom zelf in de greep van wat door het denken, dat is mijn lichaam, is wakker gemaakt. De tijd-ruimtelijke constellatie die mijn lichaam is dreigt haar eenheid te verliezen. Zolang de top van de ladder binnen mijn referentiekader blijft voel ik me veilig. Maar de horizon onder mij verdwijnt en de parallellie wordt verbroken. In het lichaam dat naar beneden glijdt en het verloren gaan van zelfstan digheid en eigen initiatief schuilt een ambivalentie. Er klinkt onvrede in door en verzet tegen graviteit. Pas wanneer ik de ladder droom zakt mijn denken tot onder het maaiveld. Er is geen competitie meer, maar contemplatie. De ladder is geworden tot een brug die het mogelijk maakt dat het een dere aan deze zijde wordt opgenomen door het andere aan gene zijde, zodat het thuiskomt. De activiteit die ik van buitenaf onderga wordt aan het eind omgebogen naar een positie die in het gebeuren de ruimte zoekt van het doen. Waar het kind ligt te slapen is het land van droom en uitstel. LEENDERT BEYE 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1989 | | pagina 12