DE TRAMS De bril hangt aan een koord en slingert tussen de bijna ge sloten schuifdeuren heen en weer. Een kollega en ik kijken er gespannen naar. Het is een bril met glanzend metalen montuur. Vanachter de deuren klinkt een onderdrukt lachen -proesten kun je het noemen-. Er wordt weer eens iemand geplaagd. Aan die bril te zien moet dat Harry zijn. Hij heet eigenlijk Haring, maar dat is een voornaam die je hier in het westen van Neder land niet kunt laten horen. Toch heb ik steeds de neiging om nadrukkelijk Haring tegen hem te zeggen. Hij was heel jong toen hij bij de maatschappij kwam. Met zijn achtendertig jaar herinnert hij me nog altijd aan de jongen van toen, zo van school en zich moeilijk schikkend naar de gedragsregels van het bedrij f Achter de deuren is het stil geworden. Het slingeren van de bril wordt tot een onzeker bengelen, met een steeds korter verblijven in deze en in de andere kamer. Bij wat de laatste bengeling moet zijn, gaan de deuren plotseling dicht, als een bek die toehapt. Vlak daarop worden de deuren wijd uiteenge- schoven. En daar staat met een gezicht rood van woede Harry, high-strung Harry. Hij houdt de bril in zijn hand. Een van de glazen is stuk. Harry beschuldigt mij ervan het glas te hebben gebroken. Ik protesteer heftig: dat ik, gezien het punt van ophanging, onmogelijk de dader kan zijn. En dat de bril nog heel was toen die voor de laatste keer onze kamer binnenbengel- de. Harry wordt door mijn betoog nog opgewondener en verklaart nu op hakkende toon dat ik altijd betrokken ben' bij misselijke grappen. Waarop ik, al bijna net zo kwaad als Harry, vraag of hij denkt dat ik mij wil laten kennen voor de paar tientjes die dat glas kost. Wat hij hierop antwoordt, weet ik niet meer. Ik ben snel het kantoor uitgelopen. Met overmatig ge rekte schreden ga ik over de helgroene grasbaan en kan nog net de gedachte vasthouden dat de aanwezigheid van die schuif deuren in ons kantoor toch wel vreemd is. Zijn dat wel schuif deuren? De slingerende bril, de happende sluitbeweging Halverwege de grasbaan staat de Nuiter, het hoofd van de administratie. Amikaal grijnzend houdt hij me staande en vraagt waar ik heen moet dat ik zo'n haast heb. Ik leg het hem met een paar woorden uit. Het ligt voor de hand dat hij sussend op me inspreekt, maar ik onderbreek hem met een bewe ging van mijn arm alsof ik iets weggooi. "Ik verdom het langer...." En dan heb ik de Nuiter al achter mij gelaten. Staande in het het helgroene gras. Waarover ik loop en blijf lopen wanneer ik mij al lang bij de stoffige begroeiing langs de asfaltweg bevind. Ik kijk omhoog naar de spoorbaan, die daar traag begint aan zijn sprong over het kanaal. En weer moet ik denken aan die merkwaardig happende schuif deuren in ons kantoorgebouw. En ik verbaas mij erover dat ik nog steeds kwaad ben op Harry. En waar moet ik nu heen? Naar huis, besluit ik. Ik wil daar mijn middagboterham eten en heb nog wat te regelen. Daarna pas kan ik terugkeren naar het bedrijf. Ja, dat is het enig mogelijke. Harry's bril met het gebroken glas. Heb ik nu toch...? En de Nuiters vlezige kop die de schijn wekt dat de man gespierd is. Iedere keer dat hij zijn jasje uittrekt, 's zomers, lang voordat de af- zuiger op het dak zijn bonkend werken is begonnen, tonen 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1989 | | pagina 22