<- <L
Vruchtdragende stroom, land afkalvend
en aanslibbend, tussen grazige oevers
zwellend en krimpend, zilte geliefde
van mijn jeugd, ik trof je verminkt
en misbruikt, de schreeuw van aalscholvers
zwart boven gestorven water.
Gezwollen als een rottend paardelijf
bij hoogtij, bij laag water de smeerpijp
uitgaand, doder dan dood getij,
staat het water zwaar als zwaar water
waaruit een zwerm meeuwen omhoogdrijft
alsof ze zich loskermt uit een vuilstortplaats.
LOU VLEUGELHOF
13