van het gezicht. Vlasblond vereiste een tere bleke huid. Gitzwart kon blankheid velen maar vroeg ook om krachtig botwerk plus lichte ogen. Honingblond ging alleen met sproeten, liefst gepaard aan bruine ogen. Kastanjerood was helemaal ingewikkeld. Zonder krullen was het niet om aan te zien. Met krullen neigde het naar het ordinaire. Toen zijn gemijmer dreigde te verzanden in rancuneuze herinneringen aan Flora Vlasblom, een roodharige die hem ooit onverrichterzake van Rotterdam naar Loon op Zand had laten komen, besloot hij de dag te beëindigen. 'Naar bed naar bed zei duimelot,' mompelde hij grimmig terwijl hij zich uit de leunstoel wilde verheffen. Maar dat ging zomaar niet. Zo'n zeshonderd cc Long John had zijn motoriek duchtig in de war gestuurd. Tot vier maal toe kwam hij half overeind om weer op zijn zitvlak terug te ploffen, een hulpeloos slachtoffer der zwaartekracht. De vijfde maal wist hij dan toch overeind te blijven al moest hij wat onbeholpen danspassen maken om zijn evenwicht te bewaren. 'Foei toch, Hans,' zei hij en wankelde naar de keukendeur, waar hij zeker een volle minuut de muur moest aftasten voordat hij de lichtschakelaar gevonden had. Toen hij die omdraaide, verscheen niet, zoals hij verwacht had, een lokkend slaapvertrek, maar een kleine, brandschone keuken. 'Nom de sju,' zei hij. 'ik ben abuis. Hier slaapt men niet.' Hij draaide zich om en stevende naar de andere deur. Tot zijn enorme verbazing - zijn mond viel ervan open - kwam hij weer niet in het slaapvertrek maar in een halletje, klein als een gangkast. Twee deuren restten hem nog. Een ervan de buitendeur, voorzien van een klein kijkglaasje, dat opnieuw de herinnering blootlegde aan het Huis van Bewaring aan de Noordsingel, waar hij ooit, als boze jonge man op het slechte pad, enkele rustgevende maanden had doorgebracht. 'Jou moet ik in ieder geval niet hebben,' zei hij, een schalkse vinger op het kijkglaasje gericht. 'Waarmee de zaak dus opgelost is.' Kordaat stapte hij naar de laatste deur. 'Morfeus, hier ben ik,' zei hij en wierp de deur met een theatraal gebaar open. Helaas! Weer geen bed, doch slechts een badkuip, wastafel en water closet, half verscholen achter bungelende lappen wasgoed. 'Nou moe,' zei Martenglass. Hij draaide zich ontdaan om. De slaapkamer was weg. Hij voelde zich wat pips worden. Dit kon maar een ding betekenen. Inbrekers! Terwijl hij ijverig zat te werken aan de schepping 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1991 | | pagina 26