betalen. Ook was er een kraker uit Amsterdam, ene Kobus Kont, die
bereid was Russische roulette te spelen indien de studiogasten een tientje
per schot bijdroegen. Dit veroorzaakte de enige wanklank van het hele
gebeuren. Nadat men gretig op zijn voorstel was ingegaan en kraker
Kobus zeventien maal tevergeefs geprobeerd had zichzelf van kant te
maken, kreeg de presentatrice argwaan. En jawel hoor. Bij controle van
de revolver bleek de kraker verzuimd te hebben zijn wapen te laden. Hij
werd onder instemmend gemompel van het hele Nederlandse volk in
elkaar geslagen.
Martenglass glimlachte sereen. Hoe schoon zou het geweest zijn. Wat
een welkom zou hem te beurt gevallen zijn, nadat zijn landgenoten het
losgeld bijeen gebracht hadden en hij bij aankomst op de luchthaven
triomfantelijk in de deuropening van de Boeing verscheen. Hij kon zich
zo goed voorstellen welke enorme proppen er in de vaderlandse kelen
zouden steken, wanneer hij zijn eenvoudig dankwoord sprak.
'Nooit was er een trotser man dan ik, nu ik hier kan zeggen: ik ben een
Nederlander. Zoon van u allen. Heb dank, brave lieden. Ik zal pogen uw
genegenheid waardig te zijn.'
Martenglass raakte zo aangedaan bij dit denkbeeld dat hij een traan
moest wegpinken. Toen viel zijn blik op de bank en schoot hem te
binnen dat Monica iets gemompeld had over een slaapbank. Maar
natuurlijk! Dat verklaarde alles. Er was helemaal geen slaapkamer in de
flat. En hij maar denken dat die gestolen was.
'Ha, ha,' lachte hij opgelucht. 'Wat een domoor ben ik toch.'
Hij stond op, schoof salontafel en poef opzij en begon aan de zitting van
de bank te trekken. Die gaf geen krimp. Dus probeerde hij het van de
andere kant. Weer geen beweging in te krijgen. Indachtig de problemen
die hij Donald Duck ooit met een opklapbed had zien hebben - de arme
eend raakte tenslotte volledig beklemd in het meubelstuk - hield
Martenglass op met trekken. Hier was tactisch ingrijpen geboden. Hij
ging op zijn knieën voor de bank zitten en tastte tussen de kussens en de
zitting. Ergens moest toch een piefje of een palletje zitten. Die vond hij
echter niet. Wel een speld, die hem zo diep in de linkerwijsvinger
priemde dat hij het uitgilde.
'Wel godver de godver de godverde...' kermde hij, zuigend op het
gekwetste lidmaat. Hij stond op om het weerbarstige meubelstuk een
welverdiende trap te verkopen. Bezopen als hij was, maaide hij echter
over de bank heen, raakte bijna de luchter boven zijn hoofd en kwam
met een daverende klap op zijn rug terecht. Dit leidde tot ordinair
26