burengerucht onder de vloer. 'Tsisja! Tsisja!' brulde men. Bovendien
hadden die ondermensen de de euvele moed met een stok of zo tegen het
plafond te bonken. Dan moesten ze net bij Martenglass wezen. Razend
werd hij ervan. Waren ze helemaal van god los? Hij klom overeind en
begon als een demente kangoeroe in het rond te springen, met beide
voeten gelijktijdig en zo hard mogelijk op de vloer stampend. Dat hielp.
Toen hij na een minuutje ophield, kon men beneden een muis horen
zuchten.
Martenglass veegde zijn handen losjes langs elkaar.
'Ook weer opgelost,' zei hij voldaan. 'Nu de bank nog.'
Hij klom erop en liet een voorzichtige hand achter de zitting glijden.
Aha, daar voelde hij wat. Een palletje. Hij gaf er een ruk aan. Op zich een
juiste handeling, omdat hierdoor het bed openklapte. Jammer alleen dat
Martenglass erop zat toen het gebeurde. Nu werd hij krachtig omhoog
geworpen. Hij graaide wild om zich heen, kreeg een arm van de luchter te
pakken en klemde zich daaraan vast. Onder hem dreunde het openklap
pende bed tegen de vloer, meteen gevolgd door gevloek en geschreeuw
bij de benedenburen. Dat raakte Martenglass nu een stuk minder. Hij was
blij dat hij veilig aan de luchter hing. Hij zag zijn weerspiegeling in de
ruit. Net een Orang-Oetang, dacht hij vertederd. Toen schoot met een
oorverdovende knal de luchter uit het plafond los.
'Oh, help,' zei Martenglass zacht, terwijl hij een diepe duisternis in viel.
Maar nu stak het fortuin hem toch een handje toe, want hij kwam
relatief zacht op het bed terecht. Dat kon niet gezegd worden van de
luchter. Die sloeg op de vloer in gruzelementen, met zo'n beukende klap
dat de ruiten ervan trilden. Het gekrijs beneden nam demonische
vormen aan en werd ronduit hysterisch toen even later ook daar een
oorverdovende knal opklonk, gevolgd door een doffe, met glasgerinkel
doorspekte klap.
Zo te horen zijn luchters populair hier, dacht Martenglass, rondtastend
naar zijn fles. Gelukkig vond hij die snel, want hij moest zich chemisch
voorbereiden op de komst van zijn ondergeschikten, die ongetwijfeld
een praatje wilden maken over zijn geruchtmakend gedrag. Hij kon dit
billijken. Deze arme lieden hadden ongetwijfeld een ellenlange, lood
zware dag op de tractor achter de rug. Zij verdienden niet dat hun
avondrust met gebonk en neerstortende armaturen verstoord werd. Het
speet hem dat hij geen licht meer had, anders zou hij beslist een
verontschuldigende volzin geplukt hebben uit de Reiseführer die
Monica hem gegeven had. Nu moest hij maar op zijn mimiek en
27