Ibsen en het belang van drie janj.b. kuipers Weinigen zullen onmiddellijk verwantschap bespeuren tussen een droog relaas over muntslag in de zestiende eeuw en Hendrik de Vries' Toovertuin. Aan het begin van onze eeuw heeft echter de Nederlandse cultuurhistoricus Johan Huizinga (1872-1945) in zijn inaugurale rede Het aesthetisch bestanddeel van geschiedkundige voorstellingen (1905) uit eengezet dat het gemeenschappelijke element van kunst en geschied schrijving niet ligt in het uiteindelijke produkt, maar in de mentale werkzaamheid van historicus en kunstenaar. Die gemeenschappelijke factor 'treedt reeds in werking van het ogenblik af, dat de eerste historische voorstelling, het eerste historische beeld zich vormt.' His torische inleving en historisch voorstellingsvermogen hadden volgens Huizinga een beeldend karakter: 'Lang voor dat de geschiedschrijver aan 't stellen gaat, lang voor dat de dichter zijn geest in maat en rijm spant, werkt de innerlijke aanleg, die hen verbindt; het ligt in de wijze van conceptie en in de aandoening.' Toenadering tussen geschiedbeoefening en literatuur is een zaak die vanuit het gezichtspunt van de literatuur, de moeder van de moderne historiografie, weinig wereldschokkend is. Maar wanneer rolfiguren of personages in hun papieren universum van drama of roman zelf historiografische of geschiedfilosofische theorieën gaan verkondigen, kunnen we met recht spreken van een herovering door de literatuur van belangrijk historiografisch territorium. Henrik Ibsens dubbeldrama Keizer en Galileeër is van deze laatste tendens een treffend voorbeeld. De wereldbeschouwing van Ibsen (1828-1906) kende volgens zijn eigen beschrijving de opeenvolgende stadia Noors resp. Scandinavisch natio nalisme en 'algemeen Germaans' bewustzijn. Een ontwikkelingsgang die via een individualistisch kosmopolitisme en humanisme uit zou lopen in een soort saturnale mistroostigheid ten aanzien van het creatieve genie. In Als wij doden ontwaken (1899) komt de protagonist Rubek, een beeldhouwer, tot de slotsom dat hij het leven 'in zonneschijn' heeft versmaad en verspeeld door het najagen van roeping en roem. Keizer en Galileeër is geen drama met een ondubbelzinnige ideologische strekking. Toch biedt het een wereldhistorisch schema aan het visionaire humanisme van Ibsens kosmopolitische fase. Het drama geeft een merkwaardige visie op de reactionaire strijd van Iulianus Apostata, de 'Afvallige', een Romeins keizer uit de vierde eeuw na Christus, tegen het zegevierende christendom. 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1991 | | pagina 7