Caisson bij Ouwerkerk
Hoog op zijn rug sta ik,
verwaaid, en kijk terug
naar wat eens was:
serene winternacht
wit maanlicht op de weel
Vergrauwd het brakke water,
verregend nu de overkant
vanwaar jij kwam.
Niets dat ik hier nog vind.
Zout bijt mijn mond.
Het donker beuken van de wind
heeft ons verstomd.
22