necropooltje zijn verstikkend gebouwsel over de bodem uitspreidde. "Moge Hades hen waardig zijn," mompelde Martenglass en nam een snelle teug uit zijn platvink voor noodgevallen juist toen de trein wielknarsend tot stilstand kwam bij Hollands Spoor, het station in Den Haag waar hij uit moest stappen. Hij nam een taxi naar de kust. Dat kon hij eigenlijk niet betalen, maar alleen al de gedachte aan het gedrang van onwelriekende mede reizigers in een tram was genoeg om hem onpasselijk te maken. Tien minuten later stond hij aan het begin van een leeg voetpad dat door de duinen naar een afgelegen strand leidde. Geleidelijk bekomend van zijn reisontberingen kuierde Martenglass over het teerpad. Overal om hem heen lagen de bleekgele zand heuvels, gloeiend in het zonlicht, bezet met plukken strandgras als slapend vergeelde egels. Plichtsgetrouw zong de leeuwerik en Martenglass stopte een moment, zijn gezicht geheven om de toon- druppels erop neer te laten regenen, terwijl hij binnensmonds de Shellyaanse coupletten herhaalde. Zijn weg vervolgend bedacht hij hoe waardeloos die onschatbare woorden zouden worden als de vogel die ze ingeblazen had tenslotte uit de lucht gejaagd was om plaats te maken voor de zoveelste bejaardenflat. Hij bereikte een breder pad, belopen door verscheidene mensen die luidkeels de tere vogelzang overstemden. Martenglass beet op de kiezen. Volharding nu. Hij liep koppig door, vastbesloten zijn stem ming niet te laten vergallen. Toen, lam van schrik, zag hij een vrouw naderen die niets anders droeg dan een klein zwembroekje. Haar borsten waren onbedekt, heen en weer slingerend als gezwollen vetkwabben. Martenglass slikte en wendde zijn ogen af. Een toonster. Foei. Dat was nieuw voor hem. Hij wist niet dat dergelijke wezens bestonden, altijd gedacht dat de vloek van verwrongen sexualiteit een mannelijk privilege was. Hij keek uit naar een politieagent, tevergeefs natuurlijk, terwijl de andere voorbijgangers geen enkele aandacht aan de geperverteerde vrouw schonken. Wat gebeurde er toch? Hoe konden fatsoenlijke, godvrezende lieden toestaan dat deze schaamteloze slet ongestoord tussen hen door liep? Hij schudde het hoofd en vervolgde zijn weg. Enkele minuten later botste hij bijna tegen twee meisjes op in de zelfde onoirbare staat. Drommels, dacht hij, het lijkt wel een besmet ting. Maar toen hij de top van het laatste duin bereikte, werd de vreselijke waarheid hem duidelijk. Aan zijn voeten, verstrooid over 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1993 | | pagina 15