gekleurde ballonnen of kleine groene appeltjes, andere in glimmende biljartballen, sinaasappelen en citroenen, sommige met gedurfde patronen van tijgerstrepen of Schotse ruiten, weer andere versierd met concentrische ringen als een roos. Geleidelijk nam het tumult af. Toen ze ontdekten dat hun boen werk nutteloos was, probeerden de vrouwen hun carnavalsborsten te ver bergen. Maar nu kwam het ware Martenglassvernuft eerst goed tot zijn recht. De kleuren lieten zich niet gemakkelijk verbergen want ze hadden een fosforiserende kwaliteit die dwars door textiel gloeide. Een haastige aftocht volgde. Met een grimlach bezag Martenglass de exodus van de gemene vrou wen, eindelijk ten prooi aan geween en geweeklaag. Zij die fatsoenlijk gekleed geweest waren, gingen ongemoeid. Daarover had hij inge zeten. Onschuld behoorde niet te lijden. Het was een secuur karwei geweest om de juiste penetratiefactor te vinden zonder ook door textiel heen te gaan. Het enige wat hem bedroefde, was dat de kleuren na enkele weken zouden slijten. De snollen verdienden het om voor het leven ge tekend te blijven. Maar misschien was er toch ruimte voor mede dogen, bedacht hij iets later, toen een jong, tenger, bijkans volmaakt gevormd meisje voorbij wankelde, twee paarsrose perziken tegen haar borst klemmend onder hartverscheurend gesnik. Ja, dacht Marten glass, deze les zou genoeg moeten zijn. De dag trok weg, de zon gleed de zee in en tenslotte zat Martenglass alleen in de schemering met de mompelende golven en de meeuwen die zwijgend boven de waterlijn zweefden. Toen de duisternis begon in te vallen, kwam de man die Martenglass de ligstoel had verhuurd zijn bezit terugvorderen. Dit ergerde Martenglass. "Jij klein, kruiperig ongedierte," zei hij, met een stem wankel van woede. "Hoe durf je me te storen? Wat, om den drommel, geeft je het recht me lastig te vallen? Scheer je weg en dank je sterren dat ik je niet ter plekke in stukken rijt en te eten geef aan mijn gevederde neven, die zilvermeeuwen daar." Belust om zijn dreigement uit te voeren, kwam Martenglass overeind, maar de kleine man wachtte het vervolg niet af en haastte zich weg, onder het uitslaan van liederlijke taal. Martenglass zonk terug in de stoel, alleen met zijn gedachten, die geleidelijk afdaalden van de tinne van zijn woede naar de droeve kerkers van zijn afzondering. 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1993 | | pagina 21